ECLI:NL:RBAMS:2024:4275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/3239
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuurlijke dwangsom en beslistermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2024, met zaaknummer AMS 23/3239, is het verzet van de opposant gegrond verklaard. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van 5 maart 2024, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet tijdig had beslist op het bezwaar van de opposant met betrekking tot een bestuurlijke dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn in deze procedure een bijzondere beslistermijn is die tot het einde van het kalenderjaar loopt. Hierdoor was de ingebrekestelling prematuur en kon het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 26 juni 2024, waarbij de gemachtigde van de opposant aanwezig was, maar de heffingsambtenaar was afwezig. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak ten onrechte zonder zitting is afgedaan, omdat de rechtsvraag over de bijzondere beslistermijn niet eenduidig en eenvoudig te beantwoorden is. De rechtbank heeft daarom het verzet gegrond verklaard en het onderzoek in de beroepszaak hervat. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 437,50, en de wettelijke rente over deze kosten toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3239 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 op het verzet van

[opposant], uit IJsselstein, opposant [1]
(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

opposant, tevens eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam.

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 5 maart 2024, waarin de rechtbank het beroep van opposant niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak gaat ook over het beroep dat opposant heeft ingesteld omdat de heffingsambtenaar volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 17 februari 2023 met betrekking tot een bestuurlijke dwangsom hangende bezwaar tegen een dwangsombesluit.
1.2.
De rechtbank heeft het verzet op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van opposant deelgenomen. De heffingsambtenaar was, met bericht van verhindering, niet aanwezig.

Beoordeling van het verzet

2.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst of in de uitspraak van 5 maart 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [2] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.2.
In de uitspraak van 5 maart 2024 heeft de rechtbank het beroep van opposant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep in die zaak was ingediend, omdat de heffingsambtenaar volgens opposant niet op tijd had beslist op het bezwaar van 17 februari 2023 met betrekking tot een bestuurlijke dwangsom hangende bezwaar tegen een dwangsombesluit. De rechtbank heeft in de uitspraak van 5 maart 2024 geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn in die procedure een bijzondere beslistermijn is, die tot het einde van het kalenderjaar liep. De rechtbank heeft zich voor dit oordeel gebaseerd op een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van
22 januari 2024. [3] In die uitspraak is geoordeeld dat uit de bewoordingen van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet volgt dat de beslistermijn tot het einde van het kalenderjaar loopt.
2.3.
Volgens opposant is geen sprake van een kennelijkheid, waardoor de rechtbank het beroep niet buiten zitting had mogen afdoen. Opposant voert daartoe aan dat de rechtbank zich met een meervoudige kamer heeft gebogen over de vraag of sprake is van een bijzondere beslistermijn en dat het kantoor van zijn gemachtigde hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 22 januari 2024. Volgens opposant volgt uit daaruit dat de rechtsvraag of sprake is van een bijzondere beslistermijn niet eenduidig en eenvoudig kan worden beantwoord.
2.4.
De verzetsrechter volgt opposant in zijn standpunt dat geen sprake is van een kennelijkheid. Het begrip ‘kennelijk’ betekent dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Naar het oordeel van de verzetsrechter staat het eindoordeel niet buiten redelijke twijfel, nu het kantoor van de gemachtigde van opposant hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 22 januari 2024 en nu nog geen uitspraak is gedaan op dit hoger beroep. De vraag of sprake is van een bijzondere beslistermijn kan daarom (nog) niet eenvoudig en eenduidig worden beantwoord.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de uitspraak van 5 maart 2024 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel,
niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat die uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
2.6.
Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. Opposant wordt hierna eiser genoemd.

Beoordeling van het beroep

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van eiser van 17 februari 2023, met betrekking tot een bestuurlijke dwangsom hangende bezwaar tegen een dwangsombesluit.
3.2.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat dit oordeel niet buiten redelijke twijfel staat, volgt de rechtbank wel de conclusies uit de buiten-zittingsuitspraak van 5 maart 2024 en de uitspraak van 22 januari 2024 dat de beslistermijn in de beroepszaak tot het einde van het kalenderjaar loopt. Dat betekent dat de ingebrekestelling prematuur is. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4.1.
Het verzet is gegrond en dat het beroep is niet-ontvankelijk.
4.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door opposant gemaakte proceskosten, nu het verzet gegrond is. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of het verzet gegrond is en of de beslistermijn is overschreden. Niet gebleken is dat er andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt. De gevraagde wettelijke rente over de proceskostenvergoeding wordt toegewezen vanaf vier weken na de dagtekening van deze uitspraak.
4.3.
Omdat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten in beroep of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan opposant;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente over de proceskosten vanaf vier weken na de dagtekening van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen rechtsmiddel open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).