ECLI:NL:RBAMS:2024:4286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/6773
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister om schuld van eiseres aan Stadsbank van Lening over te nemen in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister van Financiën om haar schuld bij de Stadsbank van Lening af te betalen, beoordeeld. Eiseres, die als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire wordt aangemerkt, heeft een schuldenlijst ingediend bij de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN). De minister heeft op 16 oktober 2023 besloten dat de schuld van eiseres niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat er wel sprake is van een opeisbare schuld die onder de regeling valt.

De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres en concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat alleen opeisbare schulden voor vergoeding in aanmerking komen. Eiseres heeft weliswaar een beleenvergoeding betaald, maar de minister stelt dat er geen achterstallige betalingen zijn, omdat deze zijn kwijtgescholden. De rechtbank oordeelt dat de regeling is bedoeld om gedupeerden te beschermen tegen incassomaatregelen en dat de voorwaarden dwingend zijn geformuleerd. Eiseres kan niet worden geconfronteerd met incassomaatregelen, omdat zij haar betalingen heeft gedaan. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten schulden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden van de Wht en de noodzaak om alleen opeisbare schulden te vergoeden, om zo de doelstellingen van de wet te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. Lalji),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Maachi).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om de schuld van eiseres bij Stadsbank van Lening van de gemeente Amsterdam (de Stadsbank) af te betalen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Ook was de echtgenoot van eiseres aanwezig.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
2. Deze uitspraak gaat over de regeling voor het overnemen van private schulden van gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid private schulden van een gedupeerde ouder en zijn of haar toeslagpartner overneemt, zodat die een schuldenvrije start kunnen maken. Het overnemen van private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN), namens de minister.
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiseres heeft een schuldenlijst aan SBN gestuurd, waarop een schuld staat aan de Stadsbank van € 7.561,34 (€ 2.783,37 + € 4.777,97). Uit de stukken bij de schuldenlijst volgt dat eiseres tien pandkredieten bij de Stadsbank heeft afgesloten waarvan bij zes het onderpand is ingebracht in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Het onderpand bestaat uit verschillende gouden sieraden. Eiseres heeft hiervoor een beleensom [1] ontvangen. Gedurende de looptijd van de betreffende beleenovereenkomst heeft eiseres een beleenvergoeding [2] betaald. Onder verwijzing naar code 4 heeft SBN laten weten dat de schuld niet voor eiseres wordt afbetaald. Code 4 is als volgt omschreven: “De schuld aan de Stadsbank is een financieel product, bijvoorbeeld van een bank. Wij betalen alleen het deel van uw betalingsachterstand af mits deze achterstand is ontstaan tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. U heeft geen betalingsachterstand”.
4. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De minister stelt zich op het standpunt dat bij een pandbelening alleen de achterstallige betalingen op de rente, de beleenvergoeding, kunnen worden vergoed, omdat alleen dat een opeisbare schuld is. De Stadsbank heeft bevestigd dat er geen sprake is van achterstallige beleenvergoedingen binnen de periode van de Wht, omdat deze zijn kwijtgescholden. De schuld voldoet volgens de minister dan ook niet aan de voorwaarden van artikel 4.1, tweede lid, sub a en sub b van de Wht.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres stelt dat er wel sprake is van een opeisbare schuld die op basis van de Wht voor vergoeding in aanmerking komt. Er zijn achterstanden ontstaan op de betaling van de beleenvergoeding van voor 1 juni 2021, die doorlopen en nog steeds bestaan. De Stadsbank heeft alleen eenmalig kwijtschelding verleend voor de beleenvergoedingen voor een periode van 9 maanden. Eiseres vindt dat de minister een kunstmatig onderscheid maakt tussen achterstallige beleenvergoedingen en de beleensommen. Deze twee begrippen zijn aan elkaar verknocht en niet uit elkaar te trekken. Als eiseres de pandkredieten niet op tijd verlengt, kan het onderpand verkocht worden. Eiseres blijft bij haar stellingen in het bezwaarschrift dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden door de minister, zoals het evenredigheidsbeginsel. Doordat de minister de schuldeisers van eiseres niet voor vergoeding in aanmerking wenst te nemen is sprake van bijzondere omstandigheden die onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen van de Wht. De minister en de Stadsbank zijn beide overheden die voor elkaars belangen opkomen ten koste van eiseres, hetgeen in strijd is met het doel en de ratio van de Wht.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om de schuld van eiseres aan de Stadsbank over te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Vereisten voor het overnemen schuld
7. In artikel 4, tweede lid, van de Wht is bepaald dat een schuld aan alle hierna genoemde vereisten moet voldoen om voor vergoeding in aanmerking te komen:
- de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
- de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden;
- de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.

Beleenvergoedingen

8. Eiseres voert aan dat de beleenvergoeding slechts eenmalig is kwijtgescholden, omdat eiseres verder geen achterstanden had; zij had de beleenvergoedingen altijd keurig betaald. Eiseres erkent daarmee dat sprake was van de situatie van code 4: er is geen betalingsachterstand meer in de periode van 1 januari 2006 en 1 juni 2021.
9. Eiseres heeft op de zitting nader toegelicht dat de minister in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij vindt dat de minister ten onrechte een onderscheid maakt tussen mensen die hun schulden hebben betaald en mensen die dat niet hebben gedaan.
10. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Uit de memorie van toelichting van de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [3] De rechtbank overweegt dat deze bepaling dwingend is geformuleerd. Voor zover eiseres de beleenvergoedingen wel heeft betaald, wordt zij niet geconfronteerd met incassomaatregelen. In die zin valt zij niet onder de regeling van de Wht. Eiseres lijkt aan te voeren dat dit niet eerlijk is, omdat zij veel moeite heeft moeten doen de beleenvergoedingen al die tijd te voldoen in de periode waarin het financieel zeer zwaar was door de toeslagenaffaire. De rechtbank heeft begrip voor dit gevoel, maar overweegt dat schuldenoverneming is bedoeld om acute dreiging van incassomaatregelen weg te nemen; voor vergoeding van schade die eiseres heeft geleden door de toeslagenaffaire, moeten andere wegen worden bewandeld, zoals de gang naar de Commissie Werkelijke Schade. Dat hiermee een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt, volgt de rechtbank niet.
Beleensommen
11. Eiseres voert daarnaast aan dat een kunstmatig onderscheid wordt gemaakt tussen de beleenvergoedingen en de beleensommen. Volgens haar moeten ook de beleensommen in aanmerking komen voor overname; het gaat om sieraden met veel (emotionele) waarde, die eiseres heeft moeten belenen vanwege de toeslagenaffaire. Daarbij wordt door de Commissie Werkelijke Schade beweerd dat het niet om schulden gaat die kunnen worden ingediend in het kader van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank vermag niet in te zien dat een beleensom geen schuld zou zijn; eiseres heeft als pandgever een beleensom ontvangen van de pandnemer, de Stadsbank, en ter zekerheidstelling een onderpand (in deze zaak: de sieraden) verstrekt. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een beleenovereenkomst. Hierbij wordt het onderpand niet het eigendom van de Stadsbank zolang de beleenovereenkomst van kracht is (eventueel na het verlengen daarvan) en de beleenvergoeding wordt betaald.
12. Deze schulden zijn echter niet opeisbaar, waardoor deze niet voldoen aan de voorwaarden voor schuldoverneming onder de Wht. Uit de beleenovereenkomst blijkt immers dat de beleentermijn steeds door eiseres verlengd kan worden; eiseres heeft dat ook steeds gedaan. De sieraden zijn dus nog geen eigendom van de Stadsbank. Ook hier geldt dat – gezien de ratio dat alleen opeisbare schulden worden overgenomen vanwege dreigende incassomaatregelen – niet valt in te zien dat een ongerechtvaardigd of kunstmatig onderscheid wordt gemaakt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Zaagsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.E. Berghout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit is de lening die eiseres ontvangt van de Stadsbank.
2.Dit is de rente die eiseres heeft betaald over de beleensom.
3.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 43 – 45.