ECLI:NL:RBAMS:2024:4320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
24/269
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 november 2023. De heffingsambtenaar had op 16 mei 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan eiser, die volgens de heffingsambtenaar te laat een bezwaarschrift had ingediend. De rechtbank constateert echter dat het bezwaarschrift vóór het verstrijken van de termijn van zes weken ter post is bezorgd en dat het binnen één week na afloop van de bezwaartermijn door de heffingsambtenaar is ontvangen. Dit betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar. In plaats daarvan verklaart de rechtbank het bezwaar ongegrond, omdat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiser krijgt het griffierecht terug en een vergoeding voor proceskosten van € 875,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 november 2023.
Op 16 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd. Met de uitspraak op bezwaar van 21 november 2023 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens de heffingsambtenaar te laat een bezwaarschrift heeft ingediend. Ambtshalve heeft de heffingsambtenaar alsnog de bezwaargronden beoordeeld en de naheffingsaanslag in stand gelaten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. Eiser was niet aanwezig. De gemachtigde van eiser was aanwezig door middel van een videoverbinding. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2
Tussen partijen is niet meer in geschil dat eiser vóór het einde van de termijn van zes weken (op 27 juni 2023) het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd en dat het bezwaarschrift binnen één week na afloop van de bezwaartermijn (op 4 juli 2023) is ontvangen door de heffingsambtenaar. Dit betekent dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren.
1.3
Als een bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, betekent dit meestal dat de rechtbank de zaak terugwijst naar de heffingsambtenaar om de zaak alsnog inhoudelijk te behandelen. [1] Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat eiser niet wordt benadeeld doordat de rechtbank zelf in de zaak voorziet. [2] Aangezien eiser in bezwaar is gehoord, hij in de door hem ingediende stukken en op de zitting inhoudelijk op de zaak in is gegaan en niet om terugwijzing heeft verzocht, zal de rechtbank het geschil inhoudelijk beoordelen. Eiser wordt daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Inhoudelijke beoordeling
2.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat eiser op [datum] 2023 om 22:25 uur zou hebben geparkeerd op een parkeerplek ter hoogte van de [Adres] in Amsterdam zonder dat hij parkeerbelasting had betaald.
2.2.
Eiser is het niet eens met de naheffingsaanslag. Hij voert aan dat hij op het moment van de controle onmiddellijk personen heeft laten uitstappen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op twee personen die op de scanfoto’s zichtbaar zijn in een nabijgelegen winkel. Volgens eiser heeft hij hierna moeten wachten op de scanauto voordat hij zijn weg kon vervolgen.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. De bewijslast dat sprake is van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, rust op degene die zich op de uitzondering beroept.
2.4.
De rechtbank oordeelt, in overeenstemming met het standpunt van de heffingsambtenaar, dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onmiddellijk in- en uitstappen van personen. Op de foto’s van de scanauto is te zien dat de auto van eiser recht in een parkeervak staat, dat de wielen van de auto recht staan, dat de deuren van de auto gesloten zijn en dat de voor- en achterlichten van de auto zijn uitgeschakeld. Ook zijn op de scanfoto's geen personen in of rondom de auto te zien. Eiser heeft gewezen op twee personen die op de scanfoto’s zichtbaar zijn in een nabijgelegen winkel, maar dit maakt het voorgaande niet anders. Ook als de rechtbank eiser hierin zou volgen – zonder dat hij dit verder aannemelijk heeft gemaakt – is geen sprake van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. De twee personen staan namelijk al in een winkel, terwijl er geen enkele aanwijzingen zijn dat de auto van eiser spoedig zal vertrekken. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag dan ook terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is gegrond, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak op bezwaar van 21 november 2023 zal daarom worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
3.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser het griffierecht terug. Ook krijgt hij een vergoeding voor zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat een wegingsfactor 0,5 hier gepast is, omdat het beroep enkel gegrond is vanwege het ten onrechte niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Voor het vergoeden van de kosten in bezwaar bestaat geen aanleiding, omdat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 21 november 2023;
  • verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330.