In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Amsterdam en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De eiser had in de periode van [datum 1] tot en met [datum 5] 2023 vijf naheffingsaanslagen parkeerbelasting ontvangen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond op 26 augustus 2023, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 3 juli 2024 was de eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van de heffingsambtenaar was wel aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de oude parkeervergunning van de eiser op [datum 1] 2023 was geëindigd en hij geen parkeergeld had betaald. De eiser had verzocht om een nieuwe parkeervergunning, maar deze was niet tijdig verleend. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht had opgelegd, ondanks de argumenten van de eiser dat hij niet goed was geïnformeerd over de status van zijn vergunning.
De rechtbank concludeert dat het beroep van de eiser ongegrond is en dat de naheffingsaanslagen in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.