ECLI:NL:RBAMS:2024:44

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
13/018830-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak wegens oplichting met wederrechtelijk verkregen voordeel van € 72.800,-

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 januari 2024 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie. De zaak betreft een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank vaststelt dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 72.800,- door de verkoop van mobiele telefoons. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van het slachtoffer, die de telefoons van de veroordeelde kocht, beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad € 72.800,- bedraagt. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de veroordeelde van € 5.000,-. Uiteindelijk moet de veroordeelde € 67.800,- aan de Staat betalen. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/018830-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 20 oktober 2023
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/018830-20, tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat de officier van justitie, de raadsman van veroordeelde,
mr. D.J.M. Dammers, en de veroordeelde tijdens het onderzoek op de terechtzitting van
8 september 2023 naar voren hebben gebracht.

2.De ontnemingsvordering

De officier van justitie heeft op 13 juni 2022 gevorderd dat de rechtbank vaststelt dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen van € 72.800,- en om de veroordeelde te verplichten dat bedrag aan de Staat te betalen.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020 ter zake van de volgende strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld:
Ten aanzien van zaak A, onder feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag;
Ten aanzien van zaak A onder feit 2:
medeplegen van poging tot afpersing;
Ten aanzien van zaak B, onder feiten 1, 2, 3 en 4:
medeplegen van oplichting.
De vordering ziet op het wederrechtelijk voordeel dat [veroordeelde] met de oplichting, waardoor hij nieuwe mobiele telefoons heeft verkregen, zou hebben behaald.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verwijst ter onderbouwing van de vordering naar het “rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel” van 21 april 2022 (hierna: het rapport) [1] . [veroordeelde] heeft wederrechtelijk telefoons verkregen en heeft daar vervolgens wederrechtelijk voordeel van gehad. In het rapport staat dat het slachtoffer van de schietpartij, te weten [slachoffer] , op 10 september 2020 heeft verklaard dat hij voor het schietincident al drie tot vier jaar contact had met [veroordeelde] en dat hij om de twee à drie weken ongeveer twee tot drie mobiele telefoons van [veroordeelde] kocht. [slachoffer] heeft daarnaast verklaard dat hij in de periode in totaal ongeveer 187 telefoons van [veroordeelde] heeft gekocht.
In het rapport is uitgegaan van een periode van drie jaar waarin om de drie weken twee telefoons door [veroordeelde] zijn verkocht aan [slachoffer] . Daarmee komt het totaal aan verkochte telefoons op 104 ((52 weken x 3 jaar) / 3 = 52 x 2 telefoons). [slachoffer] heeft daarnaast verklaard dat de prijs voor een telefoon tussen de € 700,- en € 900,- lag. In de rapportage is, in het voordeel van [veroordeelde] , gerekend met een bedrag van € 700,-.
Het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan uit op 104 x € 700,-
= € 72.800,-. Er zijn geen kosten gemaakt die daarop in mindering strekken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman twijfelt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachoffer] die de officier tot uitgangspunt neemt voor de berekening van het voordeel. [slachoffer] is zelf veroordeeld voor witwassen en verdachte geweest van heling van de telefoons die in deze ontnemingsprocedure centraal staan. [slachoffer] is bovendien slachtoffer van het schietincident waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld. Met zijn verklaring moet dus behoedzaam worden omgegaan, aldus de raadsman. Dit geldt des te meer nu ondersteuning voor de verklaring van [slachoffer] in het dossier ontbreekt.
Het is volgens de raadsman niet aannemelijk dat [veroordeelde] om de twee à drie weken telefoons heeft verkocht, omdat [veroordeelde] er best veel voor moest doen om telefoons te bemachtigen. [veroordeelde] heeft in totaal ongeveer 15 tot 25 telefoons verkocht aan [slachoffer] . Daarnaast kocht [slachoffer] ook telefoons bij anderen, namelijk bij vrienden van [veroordeelde] . Deze gang van zaken wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] , waaruit volgt dat ook hij kocht van vrienden van [veroordeelde] . Verder geldt dat een prijs tussen de € 500,- en € 600,- voor de verkochte telefoons gangbaar is en het niet realistisch is te verwachten dat kopers een prijs zouden betalen die dichterbij de winkelwaarde ligt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel ligt daarom tussen € 8.250,- en € 13.750,-. De raadsman heeft er ten slotte op gewezen dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt de rechtbank om daarmee rekening te houden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De geloofwaardigheid van de verklaring(en) van [slachoffer]
De berekening van de hoogte van het voordeel is (deels) gebaseerd op de verklaring van [slachoffer] die hij op 10 september 2020 heeft afgelegd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachoffer] . Dat legt de rechtbank hieronder uit. [2]
[slachoffer] heeft op 31 december 2019 aangifte van poging tot doodslag gedaan en verklaard dat hij de persoon waarmee hij in telefoons handelt ongeveer drie à vier jaar kent en dat die persoon om de twee à drie weken bij hem langs komt. [3] Aan de hand van een politiefoto heeft [slachoffer] heeft deze persoon herkend als [veroordeelde] . [4] Op het moment dat [slachoffer] aangifte deed werd hij nog niet verdacht van witwassen of heling en was er evenmin sprake van een op handen zijnde ontnemingsvordering jegens [veroordeelde] . Die vordering is immers pas op
22 juli 2020 aangekondigd. De rechtbank ziet daarom – anders dan de verdediging - geen reden om aan te nemen dat [slachoffer] er belang bij had om op deze punten in het nadeel van [veroordeelde] te verklaren.
In de verklaring die [slachoffer] als verdachte op 10 september 2020 heeft afgelegd, herhaalt hij dat hij de persoon van wie hij telefoons kocht tot aan het schietincident drie tot vier jaar kende en dat hij hem om de twee à drie weken zag. [5] Deze verklaring komt overeen met de verklaring die [slachoffer] op 31 december 2019 heeft afgelegd. Ook in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 14 december 2022 heeft hij overeenkomstig verklaard. [6] De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [slachoffer] op meerdere momenten consistent heeft verklaard over de duur en de frequentie van het contact dat hij had met [veroordeelde] .
Daar komt bij dat [veroordeelde] op de zitting heeft verklaard dat hij [slachoffer] ongeveer om de twee à drie weken zag en hem voor het schietincident drie jaar kende, waarmee hij de verklaring van [slachoffer] op deze onderdelen heeft bevestigd. De rechtbank heeft daarom ten aanzien van bovengenoemde punten geen reden om aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachoffer] te twijfelen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
De periode waarover telefoons zijn verkocht en de contactmomenten
De rechtbank acht het aannemelijk dat [veroordeelde] voorafgaand aan het schietincident gedurende drie jaar zaken met [slachoffer] deed en hem om de twee à drie weken trof. De rechtbank baseert dit op de verklaringen van [slachoffer] , het strafvonnis van [veroordeelde] van
5 augustus 2020 en de verklaring van [veroordeelde] ter zitting. Daarbij komt dat op een telefoon die bij [veroordeelde] in gebruik was, berichten zijn gevonden met informatie over iPhone modellen en prijzen die vanaf 29 september 2018 zijn gewisseld met de telefoon die in gebruik was bij [slachoffer] . [7] Dat ondersteunt de conclusie dat het aannemelijk is dat [veroordeelde] over een langere periode zaken met [slachoffer] heeft gedaan.
De rechtbank zal dan ook - zoals wordt geconcludeerd in het ontnemingsrapport – uitgaan van een periode van drie jaar, waarin [veroordeelde] en [slachoffer] elkaar om de drie weken treffen.
De hoeveelheid verkochte telefoons
[slachoffer] heeft in december 2019 verklaard dat hij maximaal vijf telefoons per keer kocht van [veroordeelde] . Op 10 september 2020 heeft [slachoffer] verklaard dat hij twee tot drie mobiele telefoons van [veroordeelde] kocht als hij hem zag en dat vijf stuks een uitzondering was. [veroordeelde] heeft op de zitting van september 2023 verklaard dat hij soms één en soms twee telefoons voor [slachoffer] had.
Dat [veroordeelde] in de periode van drie jaar een totale hoeveelheid van slechts 15 tot 25 telefoons aan [slachoffer] heeft verkocht, is reeds op grond van de verklaring van [veroordeelde] op de zitting, niet aannemelijk. De rechtbank heeft bovendien geen reden om aan te nemen dat de door [slachoffer] genoemde aantallen telefoons niet juist zouden zijn. Dat [slachoffer] ten tijde van het afleggen van de verklaring op 10 september 2020 mogelijk zelf verdachte zou zijn van heling of dat op dat moment een ontnemingsprocedure tegen hem was aangekondigd, maakt dat niet anders. [slachoffer] zou in dat geval immers eerder belang hebben bij het naar beneden bijstellen van het aantal telefoons dat hij van [veroordeelde] had gekocht.
De rechtbank zal, overeenkomstig het rapport, uitgaan van gemiddeld twee verkochte telefoons per contactmoment. Dat aantal acht de rechtbank gelet op het voorgaande in ieder geval aannemelijk.
De opbrengst per verkochte telefoon
In het rapport wordt, onder verwijzing naar de verklaring van [slachoffer] , uitgegaan van een opbrengst van € 700,- per verkochte telefoon. De rechtbank volgt deze conclusie en legt hieronder uit waarom.
De verklaring van [slachoffer] dat de prijs van een telefoon tussen de € 700,- en € 900,- lag, wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . [getuige] heeft namelijk op
22 januari 2020 in de onderliggende strafzaak bij de politie verklaard dat hij op
18 januari 2020 voor een telefoon van het merk iPhone een bedrag van € 900,- aan [veroordeelde] heeft betaald. [8] [getuige] heeft dat onderbouwd met een pintransactie van diezelfde datum, waaruit volgt dat hij € 800,- heeft opgenomen. [9] Net als het geval was bij de door [veroordeelde] verkochte telefoons aan [slachoffer] , was de telefoon die [getuige] kocht nieuw en zat deze nog in de verpakking. [10] [veroordeelde] heeft ter zitting weliswaar ontkend dat hij het door [getuige] genoemde bedrag heeft gekregen voor de door hem verkochte telefoon, maar heeft wel bevestigd dat de verkoop heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [getuige] over het aankoopbedrag van de telefoon. De verklaring van [veroordeelde] dat het niet realistisch is dat een hoger dan door hem genoemd bedrag van € 600,- zou worden betaald voor nieuwe en nog in de verpakking zijnde telefoons die buiten de winkel om worden verkocht, volgt de rechtbank dan ook niet. In het voordeel van [veroordeelde] zal de rechtbank uitgaan van het laagste verkoopbedrag van de telefoons dat genoemd is door [slachoffer] , te weten € 700,- per telefoon.

5.De verplichting tot betaling

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bedrag dat [veroordeelde] met de verkoop van telefoons wederrechtelijk heeft gekregen conform het rapport moet worden vastgesteld op € 72.800,-. Dit is in beginsel het ontnemingsbedrag. De rechtbank verwijst voor de berekening van het bedrag naar hetgeen onder rubriek 4.1. is overwogen.
Overschrijding van de redelijke termijn
De raadsman heeft bepleit dat de redelijke termijn is overschreden en heeft aan de rechtbank verzocht [veroordeelde] daarvoor te compenseren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich kan vinden in een vermindering van de betalingsverplichting.
De rechtbank oordeelt op dit punt als volgt. De ontnemingsvordering is aangekondigd op
22 juli 2020. Die datum heeft te gelden als aanvangsdatum voor de redelijke termijn. Het uitgangspunt is dat binnen twee jaar na de start van de termijn eindvonnis wordt gewezen. De rechtbank wijst vonnis op 20 oktober 2023. Van bijzondere omstandigheden die zouden kunnen rechtvaardigen waarom de zaak niet binnen twee jaar kon worden afgedaan, is niet gebleken. Dit betekent dit dat de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij een overschrijding van meer dan twaalf maanden naar bevind van zaken mag worden gehandeld. De rechtbank acht een vermindering van de betalingsverplichting van € 5.000,- op zijn plaats. Dit betekent dat [veroordeelde] € 67.800,- aan de Staat moet betalen.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 72.800,- (tweeënzeventig duizend achthonderd euro).
Legt aan [veroordeelde] de verplichting op om
€ 67.800,- (zevenenzestigduizend achthonderd euro)aan de Staat te betalen.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. B. van Galen en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 21 april 2022.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (PL1300-2019273301) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal van aangifte van 31 december 2019, p. 13.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2019, p. 32.
5.Proces-verbaal van verhoor van 10 september 2020, p 31.
6.Proces-verbaal van verhoor [slachoffer] van 14 december 2022.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 19 februari 2020, p. 4.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2020, p. 33.
9.Proces-verbaal van bevindingen inclusief fotobijlage van 22 januari 2020, p. 38.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2020, p. 34.