ECLI:NL:RBAMS:2024:4581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/5072
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Ziektewetuitkering niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2024, met zaaknummer 23/5072, is het beroep van eiseres, een in Noorwegen woonachtige vrouw, tegen het besluit van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had in 2019 arbeidsongeschiktheid gemeld vanwege rugklachten en ontving een Ziektewetuitkering. In eerdere besluiten had het UWV haar uitkering beëindigd, maar na een uitspraak van de voorzieningenrechter in 2021 werd het besluit vernietigd en werd de uitkering hervat. Op 18 juli 2023 nam het UWV een nieuw besluit, waarbij de uitkering werd voortgezet. De rechtbank oordeelde dat het UWV met dit besluit volledig aan de eisen van eiseres had voldaan, waardoor er geen procesbelang meer was voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Eiseres stelde dat zij meer beperkingen had dan erkend, maar de rechtbank volgde haar hierin niet, verwijzend naar de geldende rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5072

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Noorwegen, eiseres,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 18 juli 2023. In dit besluit heeft verweerder de Ziektewetuitkering voortgezet.
Eerder, in het primaire besluit van 11 januari 2021, had verweerder de Ziektewetuitkering van eiseres beëindigd. Met het besluit van 23 april 2021 had verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft vervolgens met de uitspraak van 6 september 2021 het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 23 april 2021 vernietigd [1] . Verweerder is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2023 heeft verweerder het hoger beroep ingetrokken. Verweerder heeft vervolgens het eerder genomen besluit ingetrokken en het bestreden besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Eiseres was door middel van een videoverbinding aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van de besluiten

1.1.
Eiseres heeft zich per 28 oktober 2019 arbeidsongeschikt gemeld met rugklachten. In de jaren daarvoor heeft zij afwisselend uitkeringen gehad op grond van de Ziektewet en de Werkloosheidswet. In het kader van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling is eiseres op 5 januari 2021 medisch onderzocht door een verzekeringsarts. Als gevolg van een hernia en gynaecologische problematiek is zij niet geschikt bevonden voor haar arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet. Zij heeft verminderd benutbare mogelijkheden. De benutbare mogelijkheden heeft de verzekeringsarts weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres wel meer dan 65% van het maatmaninkomen (namelijk 91,24%) kan verdienen.
1.2.
Met het besluit van 23 april 2021 heeft verweerder, onder verwijzing naar de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 maart 2021 en de
arbeidsdeskundige herbeoordeling van 8 april 2021, het primaire besluit in stand gelaten. Eiseres heeft beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft met de uitspraak van 6 september 2021 het beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 april 2021 vernietigd. Verweerder is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2023 heeft verweerder dit hoger beroep ingetrokken.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het eerder genomen besluit ingetrokken en het bestreden besluit genomen. Met het bestreden besluit heeft verweerder alsnog de Ziektewetuitkering van eiseres vanaf 21 februari 2021 hervat. Aan dit besluit heeft verweerder het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 juli 2023 ten grondslag gelegd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan eiseres met haar benutbare mogelijkheden minder dan 65% van haar maatmaninkomen verdienen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder om de Ziektewetuitkering vanaf 12 februari 2021 tot en met 24 oktober 2021 te hervatten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Zoals op zitting is besproken ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit.
3.2.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat de bestuursrechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen is, indien er nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Eiseres zal belang hebben bij de beoordeling van haar beroep indien het resultaat dat hiermee wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor eiseres feitelijke betekenis kan hebben. Uitgangspunt is dat het resultaat dat wordt nagestreefd in een tussen verweerder en de betrokkene bestaande rechtsverhouding moet zijn gelegen. Procesbelang kan ook worden aangenomen als eiseres stelt dat het bestreden besluit een rechtstreeks feitelijk gevolg heeft waarvan zij in een andere rechtsverhouding nadeel zal ondervinden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit volledig aan eiseres is tegemoet gekomen. Zij heeft immers ook na 12 februari 2021 recht op een Ziektewetuitkering behouden en dat was wat zij maximaal kon bereiken in deze procedure. In zoverre heeft eiseres geen in rechte te respecteren procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep.
4.2.
Eiseres stelt dat zij wel procesbelang heeft, omdat zij vindt dat zij meer beperkt is dan aangenomen en daarover een oordeel wil vanwege een toekomstige WIA-beoordeling. De rechtbank volgt haar daarin niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient de WIA-beoordeling per einde wachttijd te worden gebaseerd op een actueel medisch en arbeidskundig onderzoek, waarbij op basis van de op dat moment bij eiseres vastgestelde beperkingen een nieuwe functieselectie zal dienen plaats te vinden. In die zin heeft een oordeel van de rechtbank over de FML en de geselecteerde functies, die nu aan de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling ten grondslag zijn gelegd, geen betekenis voor de WIA-beoordeling.
5.1.
Ter informatie voor eiseres merkt de rechtbank nog het volgende op. Inmiddels is aan eiseres met het besluit van 4 januari 2024 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,06%. Eiseres heeft tegen dit besluit – in de veronderstelling dat dit binnen deze procedure viel – geen bezwaar gemaakt. Op de zitting is besproken dat eiseres alsnog een bezwaarschrift kan indienen. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting aangegeven dat eiseres dan wel zal moeten uitleggen waarom zij nu pas bezwaar maakt. Verweerder zal dan eerst beoordelen of sprake is van een termijnoverschrijding en zo ja, of die eiseres kan worden verweten. Indien verweerder van mening is dat de termijnoverschrijding niet aan eiseres kan worden verweten, dan zal verweerder inhoudelijk de bezwaren van eiseres beoordelen.
5.2.
De gemachtigde van verweerder heeft ook aangegeven dat eiseres een melding van ‘toegenomen arbeidsongeschiktheid’ kan doen. Verweerder zal dan opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek doen naar de benutbare mogelijkheden van eiseres. Dit kan tot gevolg hebben dat eiseres meer arbeidsongeschikt wordt geacht, maar het kan ook dat dit minder is. Eiseres heeft op de zitting uitgesproken dat zij heel graag fysiek onderzocht wil worden door een verzekeringsarts. De gemachtigde van verweerder heeft – zonder daarover een toezegging te doen – aan eiseres meegegeven om dit bij een eventueel verzoek te vermelden.
5.3.
Verder heeft eiseres aangegeven schade te hebben geleden door het handelen van verweerder. Op de zitting heeft verweerder eiseres gewezen op de mogelijkheden om een schadevergoedingsverzoek te doen. Informatie om een schadevergoedingsverzoek in te dienen staat vermeld op de website van verweerder. Verweerder zal dan beoordelen of eiseres hiervoor in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. Voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Zaagsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4680.