ECLI:NL:RBAMS:2024:4646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
13.093854.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan ontploffing en oplichting met gebruik van valse hoedanigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing en oplichting. De verdachte, geboren in 2008, heeft op 16 maart 2024 in Amsterdam een ontploffing teweeggebracht bij een woning waar een gezin, inclusief drie kinderen, aanwezig was. De verdachte heeft deze ontploffing gefilmd en was betrokken bij een organisatie die zich bezighield met oplichting. Hij deed zich voor als een DHL-koerier en heeft de pinpas van een slachtoffer opgehaald door gebruik te maken van valse hoedanigheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van €750,- heeft vastgesteld voor immateriële schade aan de benadeelden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkelingsachterstand en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.093854.24 (A) en 13.289378.23 (B)
Datum uitspraak: 5 juli 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2008,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.H. de Bruijn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Heikens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS), mevrouw [naam 3] , als ambulante begeleider en door de voogd en vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
in zaak A
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op/bij/ter hoogte van een woning, gelegen aan [adres 2] , immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een explosief, in elk geval een stuk zwaar vuurwerk, te weten een Cobra 6, in/tegen/nabij voornoemde woning geplaatst en/of ontstoken en/of tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of in de nabijheid gelegen pand(en) en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 16 maart 2024, in Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/bij/ter hoogte van een woning, gelegen aan [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief, in elk geval een stuk zwaar vuurwerk, te weten een Cobra 6, in/tegen/nabij voornoemde woning te plaatsen en/of te ontsteken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of in de nabijheid gelegen pand(en) en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de
ontploffing in de nabijheid en/of de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was tot/bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 maart 2024 tot en met 16 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door, aan een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), een of meer video(s) heeft gestuurd met voorverkenning(en) van voornoemde woning en/of de explosie heeft gefilmd en/of deze video vervolgens naar een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft gestuurd;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief (een Cobra 6), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
in zaak B
hij op of omstreeks 2 november 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het
teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een bankpas, door valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zakelijk weergegeven
- telefonisch contact op te (laten) nemen met voornoemde aangever daarbij gebruik makend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van medewerker (van de fraudedesk) van een bank in deze hoedanigheid voornoemde aangever (in deze telefoongesprekken) voor te houden dat geld was afgeschreven en/of gepoogd werd af te schrijven en/of er verdachte transacties waren gedaan van haar rekening en/of door op een andere wijze de aangever voor te houden dat er een probleem was met de bankrekening van aangever en/of
- aangever te instrueren een bankpas in een envelop te doen en/of
- te zeggen dat een koerier van DHL de bankpas komt ophalen (aan de deur) en/of
- aangever een (verificatie)code te geven waarmee de koerier zich zal identificeren en/of
- aan te bellen bij de woning van aangever teneinde een bankpas in ontvangst te nemen en/of daarbij een verificatiecode te zeggen waardoor die aangever werd bewogen tot voornoemde afgifte waardoor verdachte en/of medeverdachte(n) toegang verkreeg/verkregen tot de bankrekening van die aangever en/of waardoor (pin)transacties konden worden uitgevoerd.
(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte in zaak A onder 1 subsidiair en onder 2 en het in zaak B ten laste gelegde.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1 primair en het in zaak B ten laste gelegde. De raadsman heeft zich ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel – samen met de officier van justitie en de raadsman – dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ontploffing op 16 maart 2024 te Amsterdam. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van hetgeen in zaak A onder 1 primair ten laste is gelegd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de overige feiten
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich het aan hem in zaak A onder 1 subsidiair, onder 2 en het aan hem in zaak B ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt zoals hieronder in de bewezenverklaring is weergegeven. De rechtbank is op basis van de volgende overwegingen tot dat oordeel gekomen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het in zaak A onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend zijn bewezen, omdat verdachte die feiten heeft bekend en zijn verklaringen steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De raadsmanheeft bepleit verdachte vrij te spreken van het medeplegen van oplichting. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet precies wist wat er zou gaan gebeuren. Hij had alleen de opdracht gekregen om naar de woning te gaan. Het handelen van verdachte kan hoogstens als medeplichtigheid worden gekwalificeerd, maar aangezien dat niet ten laste is gelegd, dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen in zaak B ten laste is gelegd.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte en de medeverdachten in vereniging hebben gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Ook indien geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbankverwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank leidt uit het dossier af dat op 2 november 2023 in Amsterdam sprake is geweest van oplichting van de aangeefster. De aangeefster werd die dag meermaals gebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van een fraudehelpdesk van een bank met de boodschap dat mogelijk fraude was gepleegd met de bankpas van de aangeefster. Volgens de vrouw aan de telefoon zou de aangeefster haar pinpas niet meer kunnen gebruiken en zou iemand van DHL haar pasje komen ophalen. Later stond verdachte voor de deur van de aangeefster, gekleed in een DHL jas. Verdachte deed zich voor als DHL koerier, noemde een verificatiecode die ook telefonisch aan aangeefster was doorgegeven en nam vervolgens de pinpas van de aangeefster in ontvangst.
De rechtbank concludeert dat verdachte nauw en bewust met zijn medeverdachten heeft samengewerkt. Zo hadden zij een onderlinge taakverdeling. Verdachte zou de pinpas ophalen en zijn medeverdachten zouden hem met de auto naar die plek toebrengen. Een medeverdachte belde met aangeefster met het bericht dat haar pinpas zou worden opgehaald terwijl verdachte dit uitvoerde. De rol van verdachte in het geheel was groot. De rechtbank overweegt daartoe dat zonder het handelen van verdachte, het niet mogelijk was om het feit te voltooien. De bijdrage van verdachte aan de oplichting is daarmee van zodanig gewicht dat van medeplegen kan worden gesproken. Dit betekent dat de gepleegde oplichtingshandelingen zowel aan verdachte als aan de medeverdachten kunnen worden toegerekend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in zaak A
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
een onbekend gebleven persoon op 16 maart 2024, in Amsterdam, bij een woning, gelegen aan [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief, te weten een Cobra 6, tegen voornoemde woning te plaatsen en te ontsteken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op meer tijdstippen in de periode van 14 maart 2024 tot en met 16 maart 2024 te Amsterdam, telkens opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door, aan een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), video’s heeft gestuurd met voorverkenningen van voornoemde woning en de explosie heeft gefilmd en deze video vervolgens naar een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft gestuurd;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 16 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief, een Cobra 6, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
in zaak B
hij op 2 november 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een bankpas, door valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zakelijk weergegeven
- telefonisch contact op te laten nemen met voornoemde aangever daarbij gebruik makend van medeverdachtes valse hoedanigheid van medewerker van de fraudedesk van een bank in deze hoedanigheid voornoemde aangever in deze telefoongesprekken voor te houden dat er verdachte transacties waren gedaan van haar rekening en
- aangever te instrueren een bankpas in een envelop te doen en
- te zeggen dat een koerier van DHL de bankpas komt ophalen aan de deur en
- aangever een verificatiecode te geven waarmee de koerier zich zal identificeren en
- aan te bellen bij de woning van aangever teneinde een bankpas in ontvangst te nemen en daarbij een verificatiecode te zeggen waardoor die aangever werd bewogen tot voornoemde afgifte waardoor verdachte en medeverdachten waardoor pintransacties konden worden uitgevoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 46 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder de voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd en een werkstraf voor de duur van 60 uren.
De raadsmanvraagt de rechtbank rekening te houden met de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde en de straf te matigen tot het aantal dagen jeugddetentie die voorwaardelijk zijn geëist.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbankheeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige en gevaarlijke strafbare feiten. Verdachte heeft in vereniging een Cobra 6 voorhanden gehad en is medeplichtig aan het feit waarbij die Cobra 6 bij een woning tot ontploffing is gebracht. In die woning was een gezin aanwezig onder wie drie kinderen van vijf, acht en zeventien jaar oud. Zij waren door de knal bang en in paniek. De eerste dagen na de explosie waren de bewoners bang en alert op mensen en op geluiden. Het gezin voelt zich nog steeds niet veilig in hun huis en zijn bang dat het nog een keer gebeurt. Het teweegbrengen van ontploffingen is tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Verdachte heeft daar zelf ook een rol in gehad door de explosie te filmen. De impact van de explosie is niet alleen heel groot op de bewoners, maar ook op de buren en de maatschappij. Verdachte heeft door zijn handelen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de bewoners en de bewoners van de naast- en bovengelegen woningen veroorzaakt. Dit soort feiten raken niet alleen de veiligheid, maar brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast is verdachte betrokken geweest bij een organisatie die zich bezig hield met het oplichten van in ieder geval één persoon. Verdachte heeft zich voorgedaan als een DHL-koerier en heeft de pinpas van de aangeefster opgehaald. Toen de aangeefster de pas wilde verknippen, zei verdachte: “Als u dat wilt dan kan dat gewoon, zolang u niet het goudkleurige blokje op de pas doorknipt”. Het is de rechtbank bekend dat met enkel het goudkleurige blokje alsnog geld gepind kan worden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. De aangeefster was na het incident zeer emotioneel. Dergelijke feiten versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 mei 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Verdachte wordt dus aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door M.S. Koch, GZ-psycholoog, op 10 juni 2024;
  • het meest recente rapport (strafadvies) van de Raad van 19 juni 2024, waarin wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke werkstraf met voorwaarden op te leggen.
  • een ter terechtzitting gegeven toelichting van WSS.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie. Er is bij [verdachte] sprake van een Andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Daarnaast is sprake van een laagbegaafd tot benedengemiddeld intelligentieniveau en een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Dat was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Het is goed denkbaar dat [verdachte] in een dergelijke situatie ouder overkomt op de andere jongens, en zich een stoere houding aanmeet om erbij te horen en geen gezichtsverlies te lijden. Het wordt geloofwaardig geacht dat hij zich in een dergelijke situatie eerst zou durven verzetten tegen het voorstel een explosief te plaatsen, maar bij het zien van een wapen oprecht angstig werd en geen nee durfde te zeggen. Daarbij is de inschatting dat [verdachte] vanwege zijn intelligentieniveau op zo’n moment niet kan overzien wat de mogelijke consequenties kunnen zijn, voor de bewoners, omstanders en hemzelf. Hij is onvoldoende in staat de risico’s daarvan adequaat in te schatten, hoewel hij goed weet dat wat hij doet, niet mag. [verdachte] lijkt over onvoldoende probleemoplossingsvaardigheden te hebben beschikt, om een andere uitweg te bedenken. Daarnaast is [verdachte] in deze ontwikkelingsfase geneigd problemen te bagatelliseren of loochenen, waardoor hij zichzelf vermoedelijk ook heeft wijsgemaakt dat het allemaal niet zoveel voorstelde. Alles samenvattend wordt geconcludeerd dat er sprake is van enige doorwerking van de problematiek. Er wordt dan ook geadviseerd om het tenlastegelegde, indien bewezen verklaard, in verminderde mate toe te rekenen. Voor de verdere ontwikkeling van [verdachte] en het verminderen van het recidiverisico is van belang dat [verdachte] zowel begeleiding als behandeling krijgt.
WSSheeft ter zitting naar voren gebracht dat [verdachte] zich tot op heden goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Hij verblijft nu bij zijn vader en dat ervaart hij positief. Het is van groot belang dat zijn vader en tante gaan samenwerken, zodat zij [verdachte] samen een veilige, stabiele opvoeding kunnen bieden. Ook gaat het redelijk goed op school; er is geen sprake van verzuim. [verdachte] kan door zijn hechtenis niet meer deelnemen aan het [schoolnaam] -traject en zal daarom stage blijven lopen. Hij wil graag bij zijn stage blijven werken, maar dat is niet haalbaar met een enkelband. WSS wil daarom de regie over de avondklok zodat hij bij de stageplek kan blijven werken.
De Raadheeft ter zitting toegelicht dat zij blijven bij het advies om [verdachte] een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Er zijn vooral zorgen over de situatie tussen vader en tante. Het is voor [verdachte] van groot belang dat zijn vader en tante gaan samenwerken. Daar kunnen zij hulp bij krijgen. Een andere zorg is de beïnvloedbaarheid van [verdachte] . Hij moet leren hoe hij met bepaalde situatie moet omgaan en hoe hij ‘nee’ kan zeggen. Verder adviseert ook de Raad om de regie van de avondklok bij WSS neer te leggen.
De rechtbankzal overeenkomstig de eis van de officier van justitie een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen opleggen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren én een werkstraf voor de duur van 60 uren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In beginsel zijn de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten ernstig genoeg om verdachte met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. Omdat de rechtbank [verdachte] positieve ontwikkeling van de laatste tijd niet wil doorkruisen, zal geen hogere onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd dan de tijd die [verdachte] reeds heeft uitgezeten in voorarrest. Ter voorkoming van recidive zal een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met daaraan verbonden diverse bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd, mét ruimte voor WSS om de avondklok aan te passen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Gelet op de rapportages over de persoon van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder de juiste hulp en begeleiding wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: Pl1300-2024063000-6476770, Zwart, merk: Iphone)
1 STK Vuurwerk
(Omschrijving: PL1300-2024063000-6476815, Cobra)
1 STK Vuurwerk
(Omschrijving: PL1300-2024063000-6476818, Cobra)
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 4000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat, gelet op soortgelijke zaken, de vordering tot een bedrag van in totaal € 750,- wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering is niet betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de vordering matig is onderbouwd. De door de officier van justitie gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 750,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 maart 2024.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 4000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat, gelet op soortgelijke zaken, de vordering tot een bedrag van in totaal € 750,- wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering is niet betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de vordering matig is onderbouwd. De door de officier van justitie gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 750,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 maart 2024.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 48, 49, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 157 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
medeplichtig aan het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7;
in zaak B
medeplegen van oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
46 (zesenveertig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast wegens het niet nakomen van na te melden voorwaarden.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast
onder de algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- [verdachte] naar school en stage gaat volgens rooster;
- [verdachte] meewerkt aan de begeleiding vanuit JDK;
- [verdachte] meewerkt aan het vinden van positieve vrijetijdsbesteding;
- [verdachte] meewerkt aan behandeling bij Inforsa;
- [verdachte] meewerkt aan een avondklok van 20:00 tot 07:00 uur, tenzij WSS daar uitzondering op wil maken voor de duur van drie maanden;
- [verdachte] meewerkt aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaardendat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Verklaart verbeurd:
1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: Pl1300-2024063000-6476770, Zwart, merk: Iphone)
1 STK Vuurwerk
(Omschrijving: PL1300-2024063000-6476815, Cobra)
1 STK Vuurwerk
(Omschrijving: PL1300-2024063000-6476818, Cobra)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van €750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , te betalen de som van €750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van €750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op,
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , te betalen de som van €750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 16 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en A.E. van Montfrans, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Pattiasina, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2024.