ECLI:NL:RBAMS:2024:4857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
24/449
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om omgevingsvergunning voor parkeren op eigen woonperceel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser, wonende te Amsterdam, een omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan om een parkeerplaats op zijn eigen perceel te realiseren. De aanvraag werd op 3 november 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 4 januari 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 15 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. T. Senff. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de realisatie van de parkeerplaats zou leiden tot een verkeersonveilige situatie en dat er stedenbouwkundige bezwaren zijn. De rechtbank stelt vast dat er geen incidenten zijn geweest bij het in- en uitrijden door de directe buren van eiser over hetzelfde trottoir. De rechtbank concludeert dat verweerder niet in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag heeft kunnen komen en verklaart het beroep gegrond. De beslissing op bezwaar van 4 januari 2024 wordt vernietigd, en verweerder moet binnen zes weken een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Senff)

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 3 november 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, ten behoeve van het parkeren op zijn eigen woonperceel op de locatie [locatie] te Amsterdam, afgewezen.
1.2.
Met de beslissing op bezwaar van 4 januari 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig. Namens verweerder is mr. T. Senff verschenen.

Waar gaat de zaak over?

2.1.
Eiser woont op het adres [locatie] te Amsterdam. Hij wil graag zijn auto in zijn voortuin parkeren. Daarom heeft hij op 11 september 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd om in afwijking van het bestemmingsplan een in- en uitrit aan te leggen, zodat hij zijn auto op eigen perceel kan parkeren. Volgens eiser zijn er geen bijzondere aanpassingen van de straat of stoep nodig om zijn auto in- en uit te rijden. De overgang van straat en stoep is namelijk op gelijke hoogte.
2.2.
Aan zijn besluit van 4 januari 2024 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het realiseren van een in- en uitrit en een parkeerplaats in de tuin in strijd is met het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (hierna: het bestemmingsplan). Op de tuin rust de bestemming “Tuin”. Parkeren in de tuin is niet toegestaan. Verweerder wil geen medewerking verlenen aan het realiseren van een in- en uitrit en een parkeerplaats in afwijking van het bestemmingplan. Het realiseren van een in- en uitrit en een parkeerplaats leidt namelijk tot verkeersonveiligheid en draagt daarmee niet bij aan een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn er ook stedenbouwkundige bezwaren. Het belang van verkeersveiligheid en het belang bij het behouden van de stedenbouwkundige opzet van de wijk, weegt zwaarder dan het belang van eiser. Tot slot is er volgens verweerder geen sprake van gelijke gevallen waarin er wel een omgevingsvergunning is verleend, op grond waarvan aan eiser ook een vergunning zou moeten worden verleend. Dat aan de directe buren van eiser op huisnummer [huisnummer 1] wel een omgevingsvergunning is verleend, is een fout. Verweerder hoeft die fout niet te herhalen. Blijkens het verweerschrift geldt ditzelfde voor de bewoners van huisnummer [huisnummer 2] .

Toepasselijke regelgeving

3.1.
Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3.4.
Op grond van artikel 7 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘“Tuin” aangewezen gronden bestemd voor tuinen, met inbegrip van bijbehorende voetpaden.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de aanvraag van eiser, naast het realiseren van een parkeerplaats, ook ziet op het realiseren van een in- en uitrit. Niet in geschil is echter dat voor een in- en uitrit geen (omgevings)vergunning is vereist. Voor het realiseren van de parkeerplaats in de tuin van [locatie] te Amsterdam is wel een omgevingsvergunning nodig. Het realiseren van een parkeerplaats is namelijk in strijd met het geldende bestemmingsplan. Dat is ook niet in geschil. In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid tot het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen komen. De realisatie van de parkeerplaats brengt uiteraard wel mee dat er een in- en uitrit wordt gecreëerd en uit de besluitvorming van verweerder volgt dat verweerder de gevolgen daarvan heeft meegewogen in de besluitvorming.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan en dient de bestuursrechter het gebruik van die bevoegdheid terughoudend te toetsen. Dat wil zeggen dat hij zich moet beperken tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn besluit op de aanvraag heeft kunnen komen.
Verkeersonveilige situatie?
4.3.
Eiser heeft allereerst aangevoerd dat geen sprake is van een verkeersonveilige situatie. Bewoners van de [straat 2] parkeren al decennialang hun auto op eigen perceel en er hebben geen incidenten plaatsgevonden. Daaruit volgt dat het trottoir wel functioneert als een veilige en geschikte rijbaan. Er is een lage verkeersintensiteit en de (weinige) verkeersdeelnemers hebben door het jarenlange parkeren van auto’s op eigen perceel hun verwachtingen aangepast aan de lokale omstandigheden. Verder is het op grond van het bestemmingsplan mogelijk om een inpandige parkeervoorziening te realiseren.
4.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de realisatie van de parkeerplaats tot een verkeersonveilige situatie leidt. Om de parkeerplaats op het eigen terrein te bereiken, moet over het trottoir gereden worden. Het trottoir is echter ongeschikt als rijbaan. Voetgangers die van het trottoir gebruik maken, verwachten hier geen autoverkeer. Dat geldt ook voor de overige verkeersdeelnemers. Auto’s en fietsers die vanaf de [straat 1] de [straat 2] opdraaien, verwachten niet dat hier een auto kan in- en uitrijden vanaf een woonperceel. Die verkeersgebruikers letten met name op tegemoetkomend verkeer vanaf de [straat 2] . De in- en uitrit bij dit plan sluit verder op een zeer ongelukkige locatie aan op de openbare ruimte, namelijk ter hoogte van een bocht. Tot slot heeft verweerder op de zitting verwezen naar het (ongedateerde) advies van het verkeersadviesteam dat is opgesteld naar aanleiding van het bezwaar. Daarin staat dat in het algemeen geldt dat extra uitritten ongewenst zijn, omdat daarmee ook extra conflictpunten worden geïntroduceerd. Het is daarom ook wenselijk dat door middel van een bestemmingsplan wordt tegengegaan dat (meer) tuinen gebruikt gaan worden als parkeergelegenheid.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de realisatie van de parkeerplaats tot een verkeersonveilige situatie leidt. De rechtbank legt dat hierna uit.
4.6.
De [straat 2] is een straat in [wijk 1] en deze straat ligt tussen de [wijk 2] en de [wijk 3] . Aan de westkant van de [straat 2] bevinden zich 55 woningen met even huisnummers, beginnend bij huisnummer [huisnummer 3] en eindigend bij huisnummer [huisnummer 4] . De rechtbank stelt (met behulp van foto’s op de website data.amsterdam.nl) vast dat een deel van de bewoners aan de [straat 2] inpandig (in een garage), vóór deze garage of in de tuin (kunnen) parkeren [1] . Het gaat daarbij om een aanzienlijk deel van de bewoners, namelijk die van 26 woningen. Het betreft hier de woningen met huisnummers [huisnummer 5] , [huisnummer 6] , [huisnummer 7] , [huisnummer 8] , [huisnummer 9] , [huisnummer 10] , [huisnummer 11] , [huisnummer 12] , [huisnummer 13] , [huisnummer 14] , [huisnummer 2] , [huisnummer 15] , [huisnummer 16] , [huisnummer 1] en [huisnummer 17] tot en met [huisnummer 4] . Voor wat betreft de bewoners die in de tuin parkeren, merkt eiser op dat zij dit al jaren doen. Dat betwist de gemachtigde van verweerder ook niet. De bewoners van alle genoemde woningen, en dus ook de directe buren van eiser, moeten over het trottoir rijden om hun eigen perceel te bereiken. Het standpunt van verweerder dat voetgangers die van het trottoir gebruik maken daar geen autoverkeer verwachten en dat daarom sprake is van een verkeersonveiligheid situatie, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt ook voor het standpunt dat overige verkeersdeelnemers geen autoverkeer verwachten, reeds omdat de directe buren van eiser over hetzelfde stukje trottoir in- en uitrijden als waar eiser wenst in en uit te rijden.
4.7.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat, met uitzondering van de bewoners op nummer [huisnummer 2] en [huisnummer 1] , aan geen van de bewoners aan de [straat 2] omgevingsvergunningen zijn verleend. Zij parkeren dus illegaal hun auto op hun perceel. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting aangegeven dat er tot nu toe niet handhavend is opgetreden. De omgevingsvergunningen die aan de bewoners van huisnummers [huisnummer 2] en [huisnummer 1] zijn verleend, zijn volgens de gemachtigde van verweerder ten onrechte verleend. Deze omgevingsvergunningen zullen echter niet worden ingetrokken. De rechtbank overweegt dat als de verkeersveiligheid zodanig in geding zou zijn als verweerder stelt, het in de rede had gelegen om handhavend op te treden tegen het illegale parkeren en de omgevingsvergunningen van de bewoners van huisnummers [huisnummer 2] en [huisnummer 1] in te trekken. Dat is niet gebeurd. Dit doet volgens de rechtbank afbreuk aan het standpunt van verweerder dat het realiseren van een parkeerplaats in de tuin van eiser verkeersonveilig zou zijn.
4.8.
Verder stelt de rechtbank vast dat op de woning van eiser de bestemming “Wonen 2” rust. Volgens artikel 12 van het bestemmingsplan zijn de voor “Wonen 2” bestemde gronden onder andere bestemd voor gebouwde parkeervoorzieningen in de eerste bouwlaag. Dat betekent dat eiser een parkeervoorziening in de eerste bouwlaag mag realiseren. Om zijn perceel te kunnen verlaten, moet eiser over het trottoir rijden. Het aspect van de verkeersveiligheid is daarmee naar het oordeel van de rechtbank al afgewogen in het bestemmingsplan. Dat dit niet volgt uit de toelichting van het bestemmingsplan, zoals verweerder stelt, doet daar niet aan af. Het is immers niet meer dan logisch dat bij het bestemmen van gronden in het bestemmingsplan, ruimtelijk gezien rekening wordt gehouden met de gevolgen van de betreffende bestemming.
4.9.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van het advies van het verkeersadviesteam dat de enkele stelling dat er een nieuw conflictpunt komt, onvoldoende is om te zeggen dat het realiseren van een parkeerplaats op deze specifieke plek verkeersonveilig is. Volgens verweerder sluit de locatie van eiser op een ongelukkige plek
aan op de openbare ruimte, namelijk ter hoogte van een bocht. Dat dat leidt tot een verkeersonveilige situatie, heeft verweerder verder niet onderbouwd en volgt bovendien ook niet uit het advies van het verkeersadviesteam. Verweerder heeft daarnaast niet kenbaar meegewogen dat in die bocht sprake is van een verhoogd kruisingsvlak, waarvan algemeen bekend is dat verkeerdeelnemers daardoor vaart verminderen. De rechtbank acht tot slot van belang dat niet in geschil is dat er feitelijk geen incidenten zijn geweest bij het in- en uitrijden over het trottoir door auto’s en dus ook niet bij het in- en uitrijden door de directe buren van eiser over hetzelfde stuk trottoir als waar eiser wenst in en uit te rijden.
Stedenbouwkundige bezwaren
4.10.
Eiser heeft verder met betrekking tot de stedenbouwkundige bezwaren aangevoerd dat 31 van de 43 bewoners op grond van het bestemmingsplan of middels een vergunning op hun eigen perceel mogen parkeren. Het architectonisch samenhangende karakter van de wijk wordt volgens eiser juist versterkt door dergelijke vergunde inritten, die een bijdrage leveren aan de uniformiteit en esthetiek van de wijk.
4.11.
Verweerder heeft aangevoerd dat het trottoir aan de westkant van de [straat 2] over de totale lengte ervan een doorgaande route voor voetgangers is. Dit is vanuit de Tuinstadgedachte op deze manier ontworpen en is een van de kenmerken van de Westelijke Tuinsteden. Het doorsnijden van deze route met nieuwe in- en uitritten is stedenbouwkundig bezwaarlijk. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangevuld dat het niet gaat om de feitelijke, maar om de ruimtelijke doorsnijding van het trottoir.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de realisatie van de parkeerplaats op stedenbouwkundige bezwaren stuit. De rechtbank stelt vast dat bij het trottoir van de woningen met huisnummers [huisnummer 17] tot en met [huisnummer 4] inritbanden zijn geplaatst. Inritbanden worden toegepast in een in- en uitritconstructie waarbij het trottoir op hoogte blijft. Bij de overige woningen waar geparkeerd kan worden, is het trottoir verlaagd tot aan de straat. Ruimtelijk gezien lijkt het dan ook de bedoeling van verweerder te zijn geweest dat er toegang wordt verleend aan auto’s om op het perceel te parkeren. De stelling van de gemachtigde op de zitting dat verweerder wellicht heeft voorgesorteerd op de toekomst, is niet onderbouwd. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.
Gelijkheidsbeginsel
4.13.
Eiser heeft tot slot op het standpunt betoogd dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft eerder namelijk wel aan de bewoners van [straat 2] [huisnummer 2] en [huisnummer 1] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een parkeerplaats.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel faalt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de beoordeling van de vergunningaanvragen van de bewoners van [straat 2] [huisnummer 2] en [huisnummer 1] fouten zijn gemaakt, zodat de omgevingsvergunningen onterecht zijn verleend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling strekt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat verweerder gemaakte fouten moet herhalen. De overige bewoners die op hun eigen perceel parkeren, hebben daar geen toestemming voor gekregen door middel van een omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de realisatie van de parkeerplaats tot een verkeersonveilige situatie leidt en op stedenbouwkundige bezwaren stuit en dus in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
5.2.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 4 januari 2024 vernietigen. Eiser krijgt dan ook gelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het gelet op het bovenstaande aan verweerder is om nader te onderzoeken en te motiveren waarom een afwijking van het bestemmingsplan niet in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van 6 weken.
5.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 4 januari 2024;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.R. Bleijendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Adriaanse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft op zitting aan partijen meegedeeld dat zij zelf onderzoek heeft gedaan met gebruikmaking van genoemde website.