ECLI:NL:RBAMS:2024:4880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 24/749
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag overname private schuld op basis van de Wet herstel toeslagen

In deze zaak heeft eiseres, een gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire, een aanvraag ingediend voor de overname van een private schuld van € 901,96 bij een online warenhuis. De minister van Financiën heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 5 april 2023, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 18 december 2023, wat leidde tot het indienen van een beroep door eiseres. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag terecht was. Volgens de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen alleen geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005 en vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren, in aanmerking voor overname. De rechtbank concludeert dat de schuld van eiseres niet voldoet aan deze voorwaarden, omdat deze op 1 juni 2021 niet opeisbaar was en er geen betalingsachterstanden waren. Eiseres heeft geprobeerd een beroep te doen op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van deze clausule rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024. in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. M.B. van der Eerden).

Inleiding

1.1
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor de overname van een private schuld ter hoogte van € 901,96 bij [online warenhuis]
1.2
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 april 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
Met het besluit van 18 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.4
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiseres heeft zich (digitaal) door haar gemachtigde laten vertegenwoordigen. De gemachtigde van verweerder is verschenen op de rechtbank.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
2.1
Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder ten gevolge van de toeslagenaffaire. Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komen gedupeerden in aanmerking voor betaling van hun private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het gaat om geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en nog niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. Het compenseren dan wel betalen van de (afgeloste) private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN).
2.2
Eiseres heeft een schuldenlijst ingediend met een nog openstaande privaatrechtelijke schuld bij [online warenhuis] ter hoogte van € 901,96. Verweerder heeft aangegeven dat de schuld niet wordt overgenomen. Op 1 juni 2021 was de hoofdsom niet opeisbaar en waren er geen betalingsachterstanden. Hierdoor voldoet de schuld niet aan de vereisten die daarvoor zijn gesteld in de Wht.
2.3
Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule. Zij vindt het onredelijk dat haar schuld niet wordt overgenomen omdat de betalingsachterstanden pas in 2023 zijn ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
2.4
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft besloten dat de schuld van eiseres niet voor overname in aanmerking komt. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.5
Hoofdstuk 4 van de Wht regelt onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. Voor deze uitspraak is artikel 4.1. van de Wht van belang. Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat het moet gaan om geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
2.6
De schuld van eiseres is ontstaan na 31 december 2005 en was nog niet voldaan op het moment van de aanvraag. De schuld voldoet echter niet aan de voorwaarde dat deze vóór 1 juni 2021 opeisbaar was. De schuld stond op die datum weliswaar open, maar er waren op dat moment geen betalingsachterstanden, de schuldeiser heeft de schuld niet opgeëist en er waren geen incassomaatregelen. De betalingsachterstanden zijn pas ontstaan in 2023. De schuld van eiseres voldoet dus niet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 4.1 van de Wht.
2.7
De in artikel 4.1. van de Wht neergelegde vereisten zijn dwingend geformuleerd. Alleen wanneer aan die vereisten is voldaan, komt de schuld voor overname in aanmerking. Dit is alleen anders wanneer aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 9.1, tweede lid, van de Wht. Dit artikel bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing daarvan onredelijk zou zijn. Er moet dan sprake zijn van bijzondere omstandigheden die door de wetgever niet zijn voorzien bij het maken van de regelgeving en die tot een schrijnende situatie leiden.
2.8
Uit de totstandkomingsgeschiedenis [1] van de Wht blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om alleen opeisbare schulden of betalingsachterstanden onder de regeling te laten vallen. De eis dat het moet gaan om opeisbare schulden behoort dan ook tot de kern van de regeling en is een steeds terugkerend uitgangspunt. De uiterlijke datum van opeisbaarheid heeft de wetgever op 1 juni 2021 bepaald, omdat de regeling toen bekend werd gemaakt en de wetgever wilde voorkomen dat op de regeling kon worden geanticipeerd, bijvoorbeeld door met de wetenschap van het bestaan van de regeling nieuwe schulden aan te gaan.
2.9
Hoewel het voor eiseres wellicht niet eerlijk voelt dat haar private schuld niet voor overname in aanmerking komt, heeft de regeling voor het betalen van private schulden niet tot doel dat gedupeerden van de toeslagenaffaire helemaal geen betalingsverplichtingen meer hebben. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wht volgt dat de regeling bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door doorlopende incassomaatregelen. De rechtbank wijst er daarbij op dat eiseres, zonder af te willen doen aan de gevolgen die de toeslagenaffaire voor haar heeft, niet te maken had met de incassomaatregelen die andere ouders met private schulden wel hadden. Voor deze laatsten is deze regeling bedoeld. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiseres, waarbij geen sprake is van vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden schulden of betalingsachterstanden.
2.1
Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld moet worden dat zij in een schrijnende situatie is terechtgekomen. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

3 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Haeften, rechter, in aanwezigheid van mr. G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de Memorie van Toelichting bij de Wht, Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3.