ECLI:NL:RBAMS:2024:4895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/751312 / FA RK 24-3475
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van alimentatie en voorlopige voorzieningen in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van alimentatie en voorlopige voorzieningen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Cekic, verzocht de rechtbank om de eerdere beschikking van 28 december 2023 te wijzigen, waarin was bepaald dat hij € 827,- per maand moest betalen aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z. Taspinar, voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een bepaald inkomen bij de eerdere beschikking. Hij voerde aan dat hij sinds maart 2023 geen ondernemer meer was, maar in loondienst werkte, en dat er loonbeslag op zijn inkomen rustte.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 juli 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd dat de eerdere beschikking op onjuiste gegevens was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat zijn inkomen was gewijzigd of dat er nieuwe omstandigheden waren die een wijziging van de alimentatie rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek, wat betekent dat zijn verzoek om wijziging van de alimentatie niet werd ingewilligd. De rechtbank merkte op dat partijen in onderling overleg nieuwe afspraken konden maken over de kinderalimentatie.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie en Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/751312 / FA RK 24-3475 (MT/KL)
Beschikking van 7 augustus 2024 betreffende wijziging van de voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: ‘de man’,
advocaat mr. E. Cekic te Uitgeest,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: ‘de vrouw’,
advocaat mr. Z. Taspinar te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 6 juni 2024;
  • het F9-formulier van de man, ingediend op 21 juni 2024;
  • het F9-formulier van de man, ingediend op 24 juni 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw, ingediend op 19 juli 2024;
  • het F9-formulier van de man, ingediend op 20 juli 2024;
  • de e-mail van de vrouw, ingediend op 21 juli 2024;
  • de e-mail van de man, ingediend op 21 juli 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw, ingediend op 22 juli 2024;
  • het gewijzigd verzoek van de man, ingediend op 22 juli 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw, ingediend op 23 juli 2024.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 23 juli 2024. Gehoord zijn:
  • de man;
  • mr. Cekic;
  • de vrouw;
  • mr. Taspinar via een digitale verbinding.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Amsterdam op 26 augustus 2010.
2.2.
Partijen hebben tezamen de navolgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2] ,
  • [minderjarige 3] ,
  • [minderjarige 4],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 4] 2021.
2.3.
Partijen hebben de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
2.4.
De minderjarigen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
2.5.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 28 december 2023 (C/13/743053 / FA RK 23-8043) heeft deze rechtbank (onder meer) bepaald dat de man € 827,- per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt de rechtbank – na wijziging van zijn verzoek – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking van 28 december 2023 in te trekken, althans te wijzigen en te bepalen dat de draagkracht van de man per 1 augustus 2024 € 119,- per kind per maand bedraagt, althans het bedrag en de ingangsdatum van de kinderalimentatie in goede justitie te bepalen.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de man.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De Nederlandse rechter komt te dezen rechtsmacht toe. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningenprocedure Nederlands recht toe.
Ontvankelijkheid
4.2.
Op grond van artikel 824 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden na het geven van de beschikking zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorlopige voorziening niet in stand kan blijven. Niet bij elke onjuistheid of onvolledigheid is wijziging van de voorziening mogelijk. Met het opnemen van de zinsnede ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking nemend’ in artikel 824 lid 2 Rv heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium heeft willen binden.
4.3.
De man stelt zich primair op het standpunt dat bij voornoemde beschikking bij het berekenen van de voorlopige kinderalimentatie aan de zijde van de man van onjuiste gegevens is uitgegaan. Volgens hem heeft de rechtbank bij de draagkrachtberekening van de man ten onrechte gerekend met een netto inkomen van € 3.467,- per maand. Dit inkomen is namelijk ook gebaseerd op het inkomen wat de man heeft verdiend als ondernemer in coronatijd. De man is sinds maart 2023 geen ondernemer meer, maar in loondienst. De man stelt verder dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het loonbeslag dat rustte op zijn inkomen. De man stelt dat de draagkrachtberekening niet voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De man stelt zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een wijziging of intrekking van de beschikking rechtvaardigen. De man is immers per 1 februari 2024 gaan werken bij PWC, waardoor zijn inkomen is gewijzigd.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende aangetoond dat de rechtbank bij de vorige beschikking ten onrechte is uitgegaan van een inkomen van € 3.467,- netto per maand. De man heeft zelf – ook opnieuw in de onderhavige procedure – verklaard dat het maandelijks inkomen € 4.000,-, of zelfs € 4.500,- bedroeg. Hierbij is het inkomen van de vrouw meegerekend, maar daar stonden geen werkzaamheden van haar tegenover. De rechtbank is bij de vorige beschikking voor de jaren 2021 en 2022, bij gebrek aan andere financiële stukken, uitgegaan van dat inkomen. In 2023 waren er volgens de man geen ondernemersactiviteiten meer. De rechtbank is daar dan ook van uitgegaan en heeft voor dat jaar gerekend met een netto inkomen van € 2.401,24. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat bij berekening van het inkomen is uitgegaan van de door de man genoemde bedragen en zijn salarisspecificaties van 2023. De wijze waarop de rechtbank het inkomen van de man heeft berekend – door te middelen, zoals de rechtbank doet bij ondernemers – is door de man niet bestreden en ook de juistheid daarvan niet. Ook de onderliggende alimentatieberekening is door de man verder niet bestreden.
De rechtbank is verder van oordeel dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat bij het berekenen van zijn draagkracht ten onrechte het loonbeslag niet is meegenomen. De man heeft in de vorige procedure naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met stukken aangetoond dat het loonbeslag op zijn inkomen rustte. Hij had geen enkele loonspecificatie overgelegd waaruit beslag bleek, ook niet over november 2023. Hij had verwezen naar een brief van de deurwaarder van 15 november 2023 en naar een bankafschrift over de maand november 2023, dat niet correspondeerde met de salarisspecificatie over die maand. In de huidige procedure heeft de man geen nieuwe stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat er loonbeslag over de maanden november 2023, december 2023 en januari 2024 op zijn inkomen rustte. Dit lag wel op zijn weg. Hij heeft verder gesteld dat er geen loonbeslag is gelegd bij zijn nieuwe werkgever. De rechtbank concludeert daarom dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de berekening van de draagkracht van de man bij de vorige beschikking is uitgegaan van onjuiste bedragen.
4.5.
Ten aanzien van het beroep van de man op een gewijzigde omstandigheid oordeelt de rechtbank als volgt. Het inkomen waar de rechtbank mee heeft gerekend voor 2023, zijnde € 2.401,23 (netto), is zo goed als gelijk aan het inkomen wat de man op dit moment verdient. Uit de door de man overgelegde salarisspecificatie van april 2024 volgt immers dat zijn netto inkomen € 2.362,62 bedraagt. De rechtbank stelt vast dat er zich geen gewijzigde omstandigheid voordoet waardoor de beschikking niet in stand zou kunnen blijven.
4.6.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van één van de twee situaties als bedoeld in artikel 824 lid 2 Rv. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een verdere, inhoudelijke beoordeling en zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Dit neemt niet weg dat partijen in onderling overleg nieuwe afspraken kunnen maken over de kinderalimentatie.
4.7.
De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat de betalingen die de man heeft verricht, maar waarvoor zij ook draagplichtig is, meegenomen zouden kunnen worden in de verdeling in de bodemzaak.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. Terwee, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.E. Luijckx, griffier, op 7 augustus 2024.