In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van alimentatie en voorlopige voorzieningen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Cekic, verzocht de rechtbank om de eerdere beschikking van 28 december 2023 te wijzigen, waarin was bepaald dat hij € 827,- per maand moest betalen aan de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z. Taspinar, voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een bepaald inkomen bij de eerdere beschikking. Hij voerde aan dat hij sinds maart 2023 geen ondernemer meer was, maar in loondienst werkte, en dat er loonbeslag op zijn inkomen rustte.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 juli 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd dat de eerdere beschikking op onjuiste gegevens was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat zijn inkomen was gewijzigd of dat er nieuwe omstandigheden waren die een wijziging van de alimentatie rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek, wat betekent dat zijn verzoek om wijziging van de alimentatie niet werd ingewilligd. De rechtbank merkte op dat partijen in onderling overleg nieuwe afspraken konden maken over de kinderalimentatie.