ECLI:NL:RBAMS:2024:4899

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/749508 / HA RK 24-126
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure en de toepassing van het criterium van onpartijdigheid

Op 1 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.K.E. van Herk, tegen mr. J.H.J. Evers, de rechter in een aanhangige civiele zaak. Het verzoek tot wraking was ingediend op 17 april 2024 en betrof de vrees voor partijdigheid van de rechter, die volgens verzoeker was gewekt door een reeks beslissingen die in zijn nadeel uitvielen. De wrakingskamer heeft de procedure behandeld en vastgesteld dat het verzoek ontvankelijk was, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn. Dit is in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, die in een arrest van 25 september 2018 heeft bepaald dat wraking niet kan dienen als een verkapt rechtsmiddel tegen een rechterlijke beslissing. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen op basis van de overwegingen dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel overtuigend kan worden aangetoond. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, met de mededeling dat tegen deze beslissing geen voorziening openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 1 juli 2024 op het op 17 april 2024 gedane en onder zaaknummer C/13/749508 HA/RK 24/126 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. E.K.E. van Herk,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.H.J. Evers, rechter in de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. De procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoekschrift van 17 april 2024;
  • de op 21 juni 2024 van verzoeker ontvangen producties;
  • de schriftelijke reactie van de rechter.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 juli 2024. Verschenen zijn verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en de rechter, vergezeld door zijn teamvoorzitter. Namens de wederpartij van verzoeker is mr. J. Dongelmans verschenen. Bij de mondelinge behandeling heeft de rechter een schriftelijke reactie overgelegd. Na de mondelinge behandeling is op 1 juli 2024 uitspraak gedaan. De griffier van de Wrakingskamer heeft deze uitspraak op 2 juli 2024 in de ochtend aan partijen telefonisch meegedeeld. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking van de uitspraak.

2.De feiten

Bij de rechter is een procedure aanhangig met zaaknummer C/13/712518/ HA ZA 22/50. Verzoeker is gedaagde partij in conventie, eiser in reconventie.
Bij vonnis van 14 juni 2023 heeft de rechter de vordering in reconventie afgewezen en heeft hij in conventie de zaak naar de rol van 12 juli 2023 verwezen voor akte aan de zijde van de wederpartij van verzoeker en vervolgens naar de rol van 9 augustus 2023 voor akte aan de zijde van verzoeker. Ook heeft de rechter bepaald dat nader uitstel niet zal worden verleend. De rechter heeft verder in rechtsoverweging 28 overwogen: “Dit vonnis is in conventie een tussenvonnis en geen eindvonnis. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Partijen hebben standpunten ingenomen ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de te nemen beslissingen. In conventie is dat niet relevant, nu er geen eindbeslissing wordt genomen die door één van partijen kan worden uitgevoerd.” In rechtsoverweging 31 is overwogen: “Nadat het deskundigenbericht zal zijn uitgebracht zal opnieuw een mondelinge behandeling worden gelast. Partijen kunnen alsdan reageren op het deskundigenbericht”.
Bij brief van 10 augustus 2023 heeft verzoeker de rechter verzocht verlof te verlenen tussentijds appel in te stellen. Op 19 september 2023 heeft de rechter dat verzoek afgewezen.
Bij vonnis van 11 oktober 2023 heeft de rechter een deskundige benoemd. In rechtsoverweging 3.12 is overwogen: “bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren”.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek om tussentijds hoger beroep te mogen instellen is, hoewel dat verzoek in de conclusie van antwoord expliciet was gedaan en op dat verzoek bij het vonnis van 14 juni 2023 niet was beslist, ongemotiveerd afgewezen. Nadat de deskundige had aangegeven de termijn voor inlevering van zijn rapport over het hoofd te hebben gezien, is aan hem een nieuwe termijn gegeven en is de termijn voor de reactie daarop door partijen aanvankelijk verkort. Nadat daartegen bezwaar was gemaakt omdat verzoeker in het buitenland verbleef en hij niet eerder kon reageren, heeft de rechter gevraagd naar de aard van het verblijf in het buitenland en de onderbouwing van de reis. Dit is door verzoeker opgevat als blijk van uitzonderlijke argwaan en wantrouwen. Blijkens het rolbericht van 17 april 2024 is het verzoek om zich eerst schriftelijk te mogen uitlaten over het deskundigenrapport, alvorens een zitting zou worden gepland, eveneens zonder enige motivering afgewezen en is de zaak verwezen naar een zitting op 15 juli 2024. Door deze gang van zaken is door de rechter op zijn minst de schijn van partijdigheid gewekt waardoor het belang van verzoeker aanmerkelijk wordt geschaad. Bij de rechter is sprake van vooringenomenheid. Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is verder aangevoerd dat verzoeker zich achtergesteld voelt en de rechter vooruitloopt op de einduitspraak. Het gaat om de cumulatie van de beslissingen die voortdurend in het nadeel van verzoeker uitvallen. Partijen mochten alleen op het rapport reageren en niet op elkaars standpunt. Het nemen van een akte lijkt dan praktischer. Het door de Hoge Raad bij het arrest uit 2018 (zie rov 6.3, rb) gegeven criterium betreft alleen strafzaken.

4.De reactie van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie, nader toegelicht bij de mondelinge behandeling, aangevoerd dat het verzoek tardief is. Het verzoek betreft voorts procesbeslissingen en is feitelijk onjuist.

5.De reactie van de wederpartij

Het verzoek is ongegrond. Hoger beroep is uitgesloten bij het tussenvonnis en verzoeker is de gelegenheid gesteld te reageren op het concept-deskundigenrapport en kan tijdens de volgende behandeling reageren op het definitieve rapport.

6.6. De gronden van de beslissing

6.1.
Het verzoek is gericht tegen het rolbericht van 10 april 2024 in het licht van de eerdere beslissingen, welk rolbericht op 16 april 2024 aan de gemachtigde is doorgestuurd en waarbij is verwezen naar de rolzitting van 17 april 2024 voor dagbepaling. Gelet hierop acht de Wrakingskamer het verzoek ontvankelijk.
6.2.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij verzoeker(s) bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig dan wel vooringenomen is, objectief is gerechtvaardigd.
6.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de Wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de Wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
6.4.
Het bezwaar van verzoeker betreft beslissingen van de rechter. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Dat geldt ook als een rechter meerdere beslissingen neemt die in het nadeel van een partij uitvallen. De Wrakingskamer acht dit criterium ook op de onderhavige civiele zaak van toepassing nu artikel 36 ev. Rv woordelijk overeenkomt met artikel 512 ev. van het Wetboek van Strafvordering en de Hoge Raad geen enkel voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de toepassing van het criterium in andere rechtsgebieden. Bovendien is het criterium algemeen geformuleerd. Het verzoek is daarom ongegrond.
7. Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, W.M. de Vries en C.A.E. Wijnker, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.