ECLI:NL:RBAMS:2024:4941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3266
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 augustus 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een 42-jarige man, had een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld op 15 juni 2020. Het primaire besluit van de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kende hem per 13 juni 2022 een WIA-uitkering toe. Echter, in het bestreden besluit van 12 mei 2023 werd het arbeidsongeschiktheidspercentage verhoogd van 63,45% naar 73,45% na een gegrondverklaring van het bezwaar van eiser. Eiser was het niet eens met de geschiktheid van de door verweerder geduide functies en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende zorgvuldig te werk zijn gegaan, maar twijfelde aan de geschiktheid van de geduide functies. Eiser had aangegeven dat hij medisch beperkter is dan door verweerder werd aangegeven en dat hij niet in staat is om de geduide functies te verrichten. De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies niet in overeenstemming zijn met de beperkingen van eiser, vooral met betrekking tot de vereiste rustige werkomgeving.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken na het gezag van gewijsde een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te De Kwakel, eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).

Procesverloop

In het besluit van 19 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder per 13 juni 2022 een WIA [1] -uitkering aan eiser toegekend.
In het besluit van 12 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage verhoogd van 63,45% naar 73,45%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2024. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is een 42-jarige man. Hij was laatstelijk werkzaam als pricing analist voor 40 uur per week. Op 15 juni 2020 heeft eiser zich ziekgemeld, waarna hij de volledige WIA-wachttijd heeft doorlopen. Eiser heeft met het primaire besluit een WIA-uitkering toegewezen gekregen. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapportage van de verzekeringsarts van 13 juli 2022 en een rapportage van de arbeidsdeskundige van 10 juni 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage verhoogd naar 73,45%. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2023 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 mei 2023.
3. Eiser is het in beroep niet eens met dit besluit en stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat hij medisch beperkter is dan door verweerder wordt aangegeven en dat hij ongeschikt is om de door verweerder geduide functies te verrichten. Volgens eiser is hij volledig en mogelijk ook duurzaam arbeidsongeschikt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 13 juni 2022 juist heeft vastgesteld. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Zoals ter zitting is besproken is de vraag naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid daarbij nog niet aan de orde. Die vraag komt pas in beeld als het arbeidsongeschiktheidspercentage tussen de 80 en 100% uitkomt.
5. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
6. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van verweerder voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gezien op een spreekuur op 8 juli 2022. Tijdens dat spreekuur is eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, informatie verkregen van derden en is fysiek aanwezig geweest bij de hoorzitting en het spreekuur. Eiser heeft ook een medische expertise aangevraagd. Deze expertise is verricht door [bedrijf]. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in de beroepsprocedure opnieuw het dossier bekeken, het aanvullende beroepschrift van eiser doorgenomen, de medische rapportage van [bedrijf] bekeken en de nieuwe medische informatie vanuit eiser beoordeeld.
De medische beperkingen
7. Eiser voert aan dat zijn beperkingen verdergaand zijn dan is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Eiser geeft aan dat er bij hem sprake is van atypische hoofdpijn, dubbelzien, migraineaanvallen, pijn in het linkeroog, energetische problematiek en aangezichtsverlamming aan de linkerzijde. Verder voert eiser aan dat er bij hem sprake is van multiple lacunaire infarcten en obstructief slaapapneusyndroom (ook wel OSAS).
8. Eiser heeft voor de onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het rapport van [bedrijf], waarin in afwijking van de FML van verweerder een beperking voor werken in een rustige prikkelarme werkomgeving is opgenomen. Ook wordt eiser in staat geacht maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week te werken.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Ten aanzien van de door [bedrijf] voorgestelde beperking voor het werken in een rustige prikkelarme werkomgeving heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 11 juni 2024 aangegeven dat dit onderdeel voldoende geborgd is door de gestelde beperkingen ten aanzien van storingen/onderbrekingen en geluidsbelasting. De rechtbank kan deze redenering goed volgen. Niet is gebleken dat de huidige beperkingen onvoldoende bescherming bieden op dat punt.
10. De rechtbank stelt verder vast dat [bedrijf] en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van dezelfde urenbeperking uitgaan. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML is uitgegaan van een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week met een toelichting tot 5 uur per dag en 22 uur per week, is ter zitting duidelijk geworden dat bij het selecteren van geschikte functies rekening is gehouden met de urenbeperking van 4 uur per dag. Alle geselecteerde functies hebben een maximale urenbelasting van 20 uur per week. Eiser heeft op zitting aangegeven dat er met die situatie wat betreft de urenbeperking geen verder punt gemaakt hoeft te worden. De rechtbank onderschrijft daarbij dat dit voor eiser mogelijk anders wordt als er in de toekomst wél functies voor 5 uur per dag en 22 uur per week worden geduid.
11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de beperkingen op grond van de medische stukken en dat de FML op een duidelijke manier is vastgesteld. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML opgenomen beperkingen worden ook vrijwel volledig onderschreven door de rapporteur van [bedrijf].
Deze rechtbank kan deze redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De beroepsgronden slagen in zoverre dus niet.
De geselecteerde functies
12. Eiser stelt dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Hij geeft aan dat de FML aangeeft dat hij niet kan werken in werkomstandigheden met een verhoogd verwondingsrisico en dat hij in een rustige omgeving moet werken. Ook in het expertiserapport van [bedrijf] is vermeld dat eiser moet werken in een prikkelarme omgeving.
13. Wat betreft het verwondingsrisico is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van gevaarlijke situaties. Bij de functie Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) gaat het om het werken met een soldeerbout ter grootte van een pen en bij de functie Inpakker (SBC-code 111190) gaat het om scherpe punten aan verpakkingen. De rechtbank volgt hier de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat in deze functies geen sprake is van gevaarlijke situaties die leiden tot een verhoogd verwondingsrisico voor eiser. Het betoog van eiser slaagt niet.
14. Dit is anders voor wat betreft de rustige werkomgeving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft feitelijk erkent dat eiser moet werken in een rustige omgeving. [bedrijf] heeft in het onafhankelijke onderzoek opgemerkt dat het noodzakelijk is dat eiser werkt in een rustige, stille, prikkelarme werkomgeving. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze eis vastgelegd door middel van andere beperkingen.
15. Kijkend naar de functies Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), Inpakker (SBC-code 111190) en Productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), is de rechtbank echter niet overtuigd van het feit dat hier sprake is van een rustige werkomgeving. Volgens de functiebeoordelingen van de genoemde functies wordt er gewerkt in ruime productiehallen, lopen er de hele dag collega’s rond die ook blijven staan en een praatje komen maken en is er bij bepaalde functies continu productiegeluid en staat er een radio centraal aan. De rechtbank kan deze omstandigheden niet rijmen met de beperkingen die zijn gesteld en acht deze functies om die reden met de huidige toelichting niet geschikt voor eiser. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en zal zij het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de arbeidsdeskundige met inachtneming van de gestelde beperkingen en deze uitspraak opnieuw zal moeten beoordelen welke functies geschikt zijn voor eiser. De rechtbank draagt verweerder daarom op om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Exterkate, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.