In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, die in Amsterdam woont, had eerder op 28 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen een beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen van 6 april 2022. De rechtbank had op 6 februari 2024 het beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat de Belastingdienst niet tijdig op het bezwaar had beslist. De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij verzocht om op een zitting te worden gehoord. De zitting vond plaats op 26 juni 2024, waarbij de opposant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M. Kartal, en de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal.
In de beschikking van 6 april 2022 had de Belastingdienst beslist dat de opposant niet kwalificeert als gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslagaffaire. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 27 januari 2023, waarin de Belastingdienst werd opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen, heeft de opposant opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in de verzetprocedure beoordeeld of het eindoordeel van de buiten-zittingsuitspraak terecht was en of deze buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de verzetsgronden van de opposant geen reden vormden om te oordelen dat de eerdere uitspraak niet buiten zitting kon worden gedaan. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak niet verandert. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat er geen reden is voor een hoger bedrag aan dwangsom, zoals door de opposant was voorgesteld, en dat de opgelegde dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- voldoende was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.