Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Bij brief van 5 januari 2012 heeft [Stichting] verweerder verzocht om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot spyware/malware. [Stichting] is een stichting die tracht beleid en wetgeving te beïnvloeden ter ondersteuning van een open en rechtvaardige informatiesamenleving, met bescherming van online grondrechten op het gebied van communicatievrijheid en privacy. Dat verzoek heeft in 2016 geleid tot een uitspraak van deze rechtbanken in 2018 in hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(de Afdeling). Het beroep en het hoger beroep van [Stichting] zijn uiteindelijk (voor zover hier van belang) ongegrond verklaard met een verwijzing naar het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
2. Met de brief van 16 april 2019 heeft eiser bij verweerder gevraagd om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot software die door opsporingsdiensten heimelijk geïnstalleerd kan worden op een digitaal apparaat van een verdachte ('spyware'/'malware') in de periode 1 januari 2012 tot en met 1 januari 2018.
3. Verweerder heeft het Wob-verzoek niet ingewilligd. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat eiser kennelijk misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om op grond van de Wob ter controle van een goede en democratische bestuursvoering een bestuursrechtelijk informatiemiddel en/of toetsingsmiddel in te dienen of in te stellen. Hierdoor vindt er geen inhoudelijke behandeling van het informatieverzoek door verweerder plaats. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
4. In de beslissing op bezwaar van 21 november 2022 is verweerder wel inhoudelijk ingegaan op het verzoek en is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De onder de reikwijdte van het informatieverzoek vallende documenten zijn door verweerder echter niet openbaar gemaakt. Ook heeft verweerder besloten om af te zien van het horen van eiser.
5. Bij besluit van 12 juni 2023 is de beslissing op bezwaar gewijzigd. Verweerder geeft aan dat hij binnen de reikwijdte van het informatieverzoek in totaal 1.345 documenten heeft aangetroffen. De openbaarmaking van documenten die ook onder andere informatieverzoeken vallen, wordt integraal geweigerd door verweerder onder verwijzing naar deze andere informatieverzoeken waarop onherroepelijk is beslist door de rechtbank of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De documenten die niet onder andere informatieverzoeken vallen, worden integraal geweigerd, omdat de in artikel 5.1 en artikel 5.2 van de Woo omschreven belangen zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid daarvan. Verweerder meent dat de aard en/of inhoud van de onder de reikwijdte van het informatieverzoek vallende documenten zich verzet tegen openbaarmaking daarvan, omdat deze documenten zonder meer onder de weigeringsgrond vallen die ziet op het in artikel 5.1, tweede lid, onder c, van de Woo omschreven opsporingsbelang. Die weigering kan niet (nader) worden gemotiveerd zonder de aard of de inhoud van de documenten prijs te geven. Onder verwijzing naar de uitspraak van
1 december 2022 van de rechtbank Amsterdambesluit verweerder het deel van de documenten (e-mails) die zien op correspondentie tussen personen waarbij geen sprake is van zaaksinhoudelijke mededelingen openbaar te maken, met uitzondering van de hierin vermelde persoonsgegevens, e-mailadressen, data en locatievermeldingen.
6. Met het besluit van 4 december 2023 is het besluit van 12 juni 2023 deels aangevuld en deels gewijzigd.
7. Eiser voert aan dat de hoorplicht is geschonden, terwijl hij uitdrukkelijk heeft aangegeven gehoord te willen worden. Eiser stelt daarnaast dat verweerder nalaat in zijn besluit inzichtelijk te maken welke informatie is beoordeeld, openbaar gemaakt (bij andere besluiten) en geweigerd. Ook meent eiser dat verweerder een complete inventarislijst moet opstellen en overleggen. Het is voor eiser nu onmogelijk onderbouwde beroepsgronden aan te voeren, waardoor hij ernstig in zijn procespositie wordt geschaad. Tenslotte verzoekt eiser een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank zal zich in haar oordeel richten op het besluit van verweerder zoals dat uiteindelijk luidt vanaf 4 december 2023. De rechtbank acht de eerdere besluiten daarin geïncorporeerd voor zover daarvan niet is afgeweken door verweerder. Deze getrapte besluitvorming van verweerder geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van griffierecht.
9. Inhoudelijk overweegt de rechtbank allereerst dat zowel de Wob als de Woo het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering beogen te dienen, en niet het specifieke belang dat een individuele verzoeker heeft bij de verkrijging van informatie.
10. Het ingediende verzoek heeft betrekking op dat publieke belang, maar is niet het eerste in zijn onderwerp. Het onderwerp is al in 2012 aangekaart door een organisatie die specifiek tot doel heeft beleid en wetgeving te beïnvloeden ter ondersteuning van een open en rechtvaardige informatiesamenleving, met bescherming van online grondrechten op communicatievrijheid en privacy. Daarover is destijds tot in hoger beroep geoordeeld in lijn met verweerders stellingname. Verweerder beroept zich daar ook uitdrukkelijk op. Dat dit punt (in weerwil van verweerders uitgewerkte stellingname) toch in geding is, is door eiser echter op geen enkele wijze onderbouwd. De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat de door verweerder ingeroepen belangen bij weigering van openbaarmaking (opsporing en vervolging van strafbare feiten) voor de politie vallen onder de categorie zwaarste belangen denkbaar voor de weigering van openbaarmaking. Dat is door eiser niet in twijfel getrokken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om daaraan te twijfelen. Dat de besluitvorming van verweerder in deze zaak strijdig is met een goede en democratische bestuursvoering, ligt zo bezien dan ook bepaald niet voor de hand.
11. De rechtbank heeft de door verweerder overgelegde inventarislijst bekeken. Verweerder heeft die lijst onder geheimhouding overgelegd, verwijzend naar enkele eerdere uitspraken van deze rechtbank. De 1.345 documenten zijn in de inventarislijst voorzien van een kleurcode, waarbij rood betekent dat over het document nog niet is beslist door de rechtbank of de Afdeling. Vrijwel al deze documenten worden geweigerd met code 5, welke verwijst naar de weigeringsgrond van artikel 5.1, tweede lid, onder c, van de Woo: de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dat wekt naar het oordeel van de rechtbank ook geen verbazing gelet op de voorgeschiedenis en de mededeling van de gemachtigden van verweerder ter zitting. Waar het betreft de documenten met andere kleuren is er geen reden om af te wijken van de daarover al eerder gegeven in rechte onaantastbare oordelen. Eiser heeft dergelijke redenen ook niet aangevoerd.
12. Gegeven de bredere context van deze zaak is het maar de vraag wat horen in bezwaar had toegevoegd. Zelfs indien moet worden uitgegaan van schending van de hoorplicht, is er grond voor toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft hiervóór reeds geoordeeld over proceskosten en griffierecht.
Vergoeding immateriële schade
13. Eiser heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar nationaal recht is dat artikel van overeenkomstige toepassing op Wob- en Woo-zaken, ook al vallen die zaken zelf naar vaste rechtsspraak niet onder dat verdragsartikel.
14. De behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Dat verweerder de (voorbereiding op de) besluitvorming in bezwaar heeft opgeschort tot na de uitspraak van de hoger beroepsprocedure in een andere zaak maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders, reeds omdat daarover geen overeenstemming is bereikt met eiser.
15. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep mag ten hoogste anderhalf jaar duren. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen maken dat een langere behandelduur gerechtvaardigd is. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank moet beoordelen op welke manier de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van die schade moet naar evenredigheid worden uitgesproken ten laste van het bestuursorgaan of, als de overschrijding van de termijn heeft plaatsgevonden in beroep, ten laste van de Staat.
16. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend op 6 juni 2019. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedure uiterlijk op 6 juni 2021 uitspraak moeten worden gedaan. Er doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor met een periode van drie jaar en ongeveer twee maanden. Van omstandigheden die een rechtvaardiging van de overschrijding van deze termijn opleveren is de rechtbank niet gebleken. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 3.500,- toekennen.
17. De rechtbank stelt vast dat er geen overschrijding is in de beroepsfase. Het voorgaande leidt ertoe dat de schadevergoeding van € 3.500,- volledig voor rekening komt van verweerder.
18. Het beroep van eiser is ongegrond. Eiser krijgt in de zaak zelf geen gelijk, maar wel op de nevenbeslissingen.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt in verband met het verzoek om schending van de redelijke termijn met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.