ECLI:NL:RBAMS:2024:4953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 24/383
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag waterschapsbelasting 2022 en bezwaar tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag waterschapsbelasting die aan eiser, woonachtig te Landsmeer, was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De aanslag, gedateerd op 28 februari 2023, bedroeg in totaal € 278,40 en was gebaseerd op de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing woonruimten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 27 december 2023 ongegrond. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 juli 2024 is eiser niet verschenen, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. A.J. van Griethuijsen en een andere vertegenwoordiger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag was gebaseerd op de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP), waaruit bleek dat eiser op 1 januari 2022 nog op het adres stond ingeschreven waar de aanslag betrekking op had. Eiser betoogde dat hij op 11 september 2021 was verhuisd, maar kon deze stelling niet onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had vertrouwd op de gegevens uit de BRP en dat er geen gronden waren om de hoogte van de aanslag aan te vechten.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Landsmeer, eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met het besluit van 28 februari 2023 (de aanslag) heeft de heffingsambtenaar aan eiser een aanslag waterschapsbelasting 2022 opgelegd van in totaal € 278,40.
Eiser heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van
27 december 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 juli 2024. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. A.J. van Griethuijsen en [naam 1] .

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. De aanslag is opgelegd voor het object [adres 1] in Amsterdam (hierna: het adres). De aanslag betreft een watersysteemheffing ingezetenen ten bedrage van € 123,26, gebaseerd op één vervuilingseenheid en een zuiveringsheffing woonruimten ten bedrage van € 155,14, gebaseerd op drie vervuilingseenheden.
2. Met het bestreden besluit heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar stelt dat voor de watersysteemheffing ingezetenen de situatie per 1 januari van het betreffende heffingsjaar bepalend is. Als er zich in de loop van het belastingjaar een wijziging voordoet zoals een verhuizing, heeft dat geen invloed op de belastingplicht voor het lopende jaar. Nu eiser op 1 januari 2022 volgens de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven op het adres, is de aanslag terecht opgelegd. Volgens de heffingsambtenaar heeft de aanslag zuiveringsheffing woonruimten betrekking op de periode 01-01-2022 tot 01-01-2023. Uit het BRP blijkt dat eiser deze periode op het adres staat ingeschreven. Deze aanslag is daarom ook terecht opgelegd.
Standpunt van eiser
3. Eiser stelt dat hij op 11 september 2021 met zijn huisgenoot [naam 2] is verhuisd van het adres naar een andere woning, namelijk naar [adres 2] . Eiser stelt de verhuizing te hebben doorgegeven. Hij denkt dat dit door de gemeente niet goed is verwerkt, waardoor de heffingsambtenaar er ten onrechte van is uitgegaan dat hij op 1 januari 2022 nog op het adres woonde.
Standpunt van de heffingsambtenaar
4. De heffingsambtenaar stelt dat hij uit heeft mogen gaan van de gegevens in het BRP waarin staat dat eiser op 1 april 2023 is verhuisd naar het nieuwe adres [adres 2] .
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat eisers stelling dat hij zijn verhuizing heeft doorgegeven aan de gemeente per 11 september 2021 niet op enigerlei wijze is onderbouwd. In dat licht is er geen grond voor de conclusie dat zijn inschrijving bij het BRP met ingang van een latere datum onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht de gegevens van het BRP ten grondslag mogen leggen aan zijn besluitvorming. Nu er overigens geen gronden zijn gericht tegen de hoogte van de aanslag, heeft de heffingsambtenaar terecht de aanslag opgelegd aan eiser.
6. Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.