In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag waterschapsbelasting die aan eiser, woonachtig te Landsmeer, was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De aanslag, gedateerd op 28 februari 2023, bedroeg in totaal € 278,40 en was gebaseerd op de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing woonruimten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 27 december 2023 ongegrond. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 9 juli 2024 is eiser niet verschenen, terwijl de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. A.J. van Griethuijsen en een andere vertegenwoordiger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag was gebaseerd op de gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP), waaruit bleek dat eiser op 1 januari 2022 nog op het adres stond ingeschreven waar de aanslag betrekking op had. Eiser betoogde dat hij op 11 september 2021 was verhuisd, maar kon deze stelling niet onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had vertrouwd op de gegevens uit de BRP en dat er geen gronden waren om de hoogte van de aanslag aan te vechten.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.