ECLI:NL:RBAMS:2024:5061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 23/5284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor overkapping op dakterras in strijd met redelijke eisen van welstand en goede ruimtelijke ordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een overkapping op een bestaand dakterras. De aanvraag werd op 9 september 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam geweigerd, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met de redelijke eisen van welstand en het bestemmingsplan. Eiser, die de aanvraag had ingediend, maakte bezwaar tegen deze beslissing. Na een heroverweging door het college, werd op 21 juli 2023 opnieuw besloten om de omgevingsvergunning te weigeren, wat leidde tot het beroep van eiser bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat de Wabo, die voor de aanvraag van toepassing was, niet in strijd is met de nieuwe Omgevingswet, aangezien de aanvraag voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet is ingediend. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning kon weigeren. Eiser voerde aan dat het aangepaste bouwplan niet door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit was beoordeeld, maar de rechtbank oordeelt dat het college niet verplicht was om het advies van de commissie te volgen. De rechtbank concludeert dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en de goede ruimtelijke ordening. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Amsterdam, eiser
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.C. van Elewoud).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning [1] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser was niet aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 7 april 2022 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een overkapping op het bestaande dakterras bij de woning aan de [adres 1] [huisnummer] in Amsterdam.
2.1.
Met het primaire besluit van 9 september 2022 heeft het college de aanvraag geweigerd. Het college heeft de aanvraag beoordeeld voor de activiteiten ‘bouwen’ [2] en ‘planologisch strijdig gebruik’ [3] . Volgens het college is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand. Verder heeft het college het bouwplan getoetst aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Het plan is gesitueerd op de gronden met de bestemming ‘Gemengd-1’. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wonen. Volgens het college is het bouwplan in strijd met artikel 4.2.2., onder c, van het bestemmingsplan, omdat de maximale bouwhoogte van 19 meter wordt overschreden. Verder is het bouwplan volgens het college in strijd met de goede ruimtelijke ordening, zodat niet wordt voldaan aan de toetsingscriteria voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’. [naam 1] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.2.
Hangende bezwaar heeft [naam 1] een gewijzigd bouwplan ingediend.
2.3.
Met het bestreden besluit van 21 juli 2023 heeft het college het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen, het bezwaar gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en beslist dat een nieuw besluit wordt genomen op de aanvraag met inachtneming van de overwegingen van de bezwaarschriftencommissie. Volgens de bezwaarschriftencommissie kan het primaire besluit niet worden gedragen door de huidige motivering. Volgens de bezwaarschriftencommissie is het enkele feit dat het bouwplan niet past bij de vorm van het gebouw en dat het bouwplan te zien is vanaf de lange zichtlijn van de straat onvoldoende als motivering voor de weigering. Vervolgens heeft het college op
18 juli 2023 opnieuw besloten om de omgevingsvergunning te weigeren. Deze beslissing maakt onderdeel uit van het bestreden besluit. Volgens het college is het bouwplan nog steeds in strijd met de redelijke eisen van welstand en is sprake van strijd met de goede ruimtelijke ordening. [naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.4.
Eiser heeft, als nieuwe eigenaar van de [adres 1] [huisnummer] , de beroepsprocedure van [naam 1] overgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Per 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Dat betekent in deze zaak dat de rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kon weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Welstand
6. Eiser voert aan dat het aangepaste bouwplan ten onrechte niet is beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK), zodat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
7. Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij het college zelf ligt, het op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een ander deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [4]
8. De rechtbank stelt vast dat het oorspronkelijke bouwplan aan de CRK is voorgelegd, die daarover negatief heeft geadviseerd. Volgens de CRK doet de voorgestelde overkapping afbreuk aan de architectuur van het gebouw. Het woongebouw, dat trapsgewijs oploopt over [gebouw] ‘ [naam 2] ’ heen, is zorgvuldig vormgegeven. De voorgestelde uitbreiding heeft geen relatie met deze architectuur en doet daaraan afbreuk, zowel wat betreft de strakke contouren van het gebouw als in de vormgeving op zichzelf, aldus de CRK. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het aangepaste bouwplan in bezwaar opnieuw is voorgelegd aan de CRK, maar dat dit niet apart op schrift is gesteld omdat het advies niet is gewijzigd. Hoewel de voorgestelde overkapping in het aangepaste bouwplan kleiner is geworden, doet deze nog op dezelfde wijze afbreuk aan de architectuur van het woongebouw. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen. De rechtbank wijst in dit verband ook op de in het dossier aanwezige mailwisseling tussen [naam 1] en de gemeente en de tekst van het bestreden besluit van 18 juli 2023, waarin wordt gesproken over een “nader advies”. Eiser heeft geen tegenadvies overgelegd. In wat eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding te twijfelen aan het advies van de CRK. De beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
9. Verder voert eiser aan dat het stedenbouwkundige advies uitsluitend bestaat uit welstandoverwegingen en er dus ten onrechte geen ruimtelijk advies is gegeven. De belangen van eiser zijn bovendien onvoldoende meegewogen. Volgens eiser blijkt nergens uit dat een terughoudend bouwwerk niet mogelijk is. Het aangepaste bouwplan is ondergeschikt van aard en maakt gelet op de stedenbouwkundige zichtlijn geen inbreuk op de openbare ruimte. Het is onredelijk dat alle lange zichtlijnen in de overweging van het college zijn betrokken, gelet op de gangbare stedenbouwkundige (korte) zichtlijn. Bovendien biedt het bestemmingsplan (gebonden) mogelijkheden voor de lager gelegen terrassen, aldus eiser.
10. De rechtbank stelt vast dat met het bouwplan de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan wordt overschreden. De vraag is dus of het college voldoende heeft gemotiveerd dat hij in dit specifieke geval niet wenst af te wijken van het bestemmingsplan. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [5]
11. In het dossier zitten meerdere adviezen van Ruimte & Duurzaamheid (R&D). R&D adviseert de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, omdat de voorgestelde overkapping zichtbaar zal zijn vanuit de openbare ruimte. Weliswaar niet vanaf de [adres 2] , maar wel vanuit het [adres 3] en de aanliggende straten. Verder is het woongebouw, dat trapsgewijs oploopt over [gebouw] ‘ [naam 2] ’ heen, zorgvuldig vormgegeven. De voorgestelde uitbreiding heeft volgens R&D geen relatie met de architectuur van het gebouw en doet hierdoor afbreuk aan de architectuur, vormentaal en stedenbouwkundige opzet van het gebouw. Bovendien zou het toestaan van de uitbreiding leiden tot ongewenste precedentwerking en is het mogelijk zon- en windwering te realiseren zonder uitbreiding van het bruto vloeroppervlak. Alles overwegende zijn er volgens R&D geen zwaarwegende argumenten om af te wijken van het bestemmingsplan en weegt het handhaven van het bestemmingsplan zwaarder dan het individueel belang van de aanvrager. Op zitting heeft het college toegelicht dat niet slechts is gekeken naar de zichtlijnen, maar vooral naar de architectuur van het gebouw en of het voorgestelde bouwplan past in de stedenbouwkundige structuur. Daarbij is van belang dat het gebouw is gelegen aan de [adres 2] , het [adres 3] en de [adres 4] en feitelijk een scharnierpunt vormt tussen deze drie ruimtelijk functionele dragers. Daarmee levert het gebouw een belangrijke bijdrage aan de leesbaarheid en oriëntatie van en in dit gebied. De rechtbank kan dit volgen. Daar komt bij dat eiser geen tegenadvies heeft overgelegd. Dat op lager gelegen dakterrassen de maximale bouwhoogte niet zou worden overschreden doet niet ter zake, nu de aanvraag van eiser daar geen betrekking op heeft en geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank ziet dan ook geen redenen om te twijfelen aan het advies.
12. Verder is de rechtbank van oordeel dat het college niet gehouden was om meer belang te hechten aan de stelling van eiser dat er geen andere mogelijkheden zijn voor zon- en windwering op het dakterras van zijn woning. Het dakterras hoort bij de oorspronkelijke woningbouw en wordt bruikbaar geacht. Wellicht is het niet het gehele jaar door prettig om te verblijven op het dakterras, maar dat is geen vereiste en bovendien beschikt de woning ook nog over een balkon. Gelet op het voorgaande mocht het college het belang van een goede ruimtelijke ordening zwaarder laten wegen dan het belang van eiser bij het plaatsen van de overkapping. De beroepsgrond slaagt niet.
Het advies van de bezwaarschriftencommissie
13. Tot slot voert eiser aan dat het college contrair is gegaan aan het advies van de bezwaarschriftencommissie en om die reden, op grond van artikel 4.11 van de Verordening op de bezwaarschriftencommissie, advies had moeten inwinnen bij de directeur van het juridisch bureau. Dat is ten onrechte niet gedaan. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig, aldus eiser.
14. Anders dan eiser stelt, is het college niet contrair gegaan aan het advies van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd het primaire besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van de overwegingen van de commissie. Dat heeft het college gedaan. Reeds daarom slaagt ook deze beroepsgrond niet.

Conclusie

15. Het college heeft in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen weigeren.
16. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor vergoeding van proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo in samenhang met artikel 2.10 van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12 van de Wabo.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3992.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2955.