ECLI:NL:RBAMS:2024:5250

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/739736 / HA ZA 23-859
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in voegingsincident met betrekking tot schadevergoeding na kartelvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2024 een tussenuitspraak gedaan in een voegingsincident. De eiseres in de hoofdzaak, Shell Chemicals Europe B.V. (SCE), heeft een vordering ingesteld tegen verschillende vennootschappen, waaronder Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake, wegens schadevergoeding naar aanleiding van een beschikking van de Europese Commissie die geldboetes heeft opgelegd wegens kartelvorming. SCE vordert een schadevergoeding van meer dan € 1 miljard.

Celanese heeft verzocht om zich aan de zijde van SCE te voegen in de bevoegdheidsincidenten, omdat zij vreest dat een ongunstige uitkomst voor SCE nadelige gevolgen voor haar kan hebben. De rechtbank heeft geoordeeld dat Celanese, hoewel zij al partij is in de hoofdzaak, in de bevoegdheidsincidenten als een derde moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de vordering tot voeging van Celanese toegewezen, omdat zij voldoende belang heeft aangetoond bij de voeging.

Westlake heeft verweer gevoerd tegen de voeging, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de argumenten van Westlake niet opwegen tegen de belangen van Celanese. De rechtbank heeft Westlake bovendien veroordeeld in de proceskosten van Celanese. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 8 mei 2024 voor conclusie van antwoord door SCE en Celanese in de bevoegdheidsincidenten, terwijl verdere beslissingen in de hoofdzaak en overige incidenten zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/739736 / HA ZA 23-859
Vonnis in incident voeging van 24 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL CHEMICALS EUROPE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het voegingsincident,
advocaat: mr. Chr.F. Kroes te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.
CELANESE EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak 1,
eiseres in het voegingsincident,
advocaat: mr. J.K. de Pree te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
2.
CELANESE CORPORATION,
gevestigd te Irving (Verenigde Staten van Amerika),
3.
CELANESE SERVICES GERMANY GMBH,
gevestigd te Sulzbach (Duitsland),
gedaagden in de hoofdzaak 2 en 3,
eiseressen in het voegingsincident,
advocaat: mr. M.G. Bredenoord-Spoek te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
4.
CLARIANT AG,
gevestigd te Muttenz (Zwitserland),
5.
CLARIANT INTERNATIONAL AG,
gevestigd te Muttenz (Zwitserland),
gedaagden in de hoofdzaak 4 en 5,
verweersters in het voegingsincident,
advocaat: mr. M.H.C. Sinninghe Damsté te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
6.
ORBIA ADVANCE CORPORATION, S.A.B. DE C.V.,
gevestigd te Mexico-Stad (Mexico),
7.
VESTOLIT GMBH,
gevestigd te Marl (Duitsland),
gedaagden in de hoofdzaak 6 en 7,
verweersters in het voegingsincident,
advocaat: mr. H.M. Cornelissen te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
8.
WESTLAKE CORPORATION,
gevestigd te Houston (Verenigde Staten van Amerika),
9.
WESTLAKE GERMANY GMBH & CO. KG,
gevestigd te Ismaning (Duitsland),
10.
WESTLAKE VINNOLIT GMBH & CO. KG,
gevestigd te Ismaning (Duitsland),
11.
WESTLAKE VINNOLIT HOLDINGS GMBH,
gevestigd te Ismaning (Duitsland),
gedaagden in de hoofdzaak 8 tot en met 11,
verweersters in het voegingsincident,
advocaat: mr. W. Heemskerk te Den Haag,
Eiseres in de hoofdzaak wordt hierna SCE genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 1 tot en met 3 worden hierna gezamenlijk Celanese genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 4 en 5 worden hierna gezamenlijk Clariant genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 6 en 7 worden hierna afzonderlijk Orbia en Vestolit genoemd en gezamenlijk Vestolit genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 8 tot en met 11 worden hierna gezamenlijk Westlake genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de regiezitting van 12 februari 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de akte houdende uitlating uitvoering afspraken regiezitting met producties 8 – 9 van SCE,
- de incidentele conclusies – in geval van Vestolit met producties 1 – 5 – waarbij door de volgende partijen de volgende incidenten zijn opgeworpen:
bevoegdheidsincidenten:
  • Clariant
  • Vestolit
  • Westlake
(voorwaardelijke) vrijwaringsincidenten:
  • Celanese
  • Clariant
  • Vestolit
  • Westlake
843a-incident:
- Vestolit
voegingsincident in de bevoegdheidsincidenten:
- Celanese
- de conclusies van antwoord in het voegingsincident van SCE en Westlake,
- de reacties van Clariant en Vestolit op het door Celanese opgeworpen voegingsincident houdende referte.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag in het voegingsincident een vonnis wordt uitgesproken.

2.De zaak en de beslissing van de rechtbank in dit vonnis in het kort

2.1.
In de hoofdzaak vordert SCE onder meer dat Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1 miljard. SCE heeft vorderingen ingesteld in vervolg op een beschikking van de Europese Commissie van 14 juli 2020 waarbij geldboetes zijn opgelegd aan Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake wegens kartelvorming.
2.2.
Clariant, Vestolit en Westlake hebben inmiddels bevoegdheidsincidenten opgeworpen. Celanese vordert dat haar wordt toegestaan zich aan de zijde van SCE te voegen in de bevoegdheidsincidenten. In dit vonnis wordt alleen de vordering tot voeging van Celanese behandeld. Die vordering wordt toegewezen.
2.3.
De overige opgeworpen incidenten blijven in dit vonnis onbesproken. Daarop zal later worden beslist.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
SCE vordert na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
I. € 1.026.374.767,43, vermeerderd met rente,
II. de kosten voor de bijstand van deskundigen in de onderhavige procedure, vermeerderd met rente,
III. interne bedrijfskosten in verband met de onderhavige procedure, vermeerderd met rente,
IV. de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake hebben in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.

4.Het geschil in de incidenten

in de bevoegdheidsincidenten
4.1.
In deze fase van de procedure volstaat de rechtbank met de vermelding dat Clariant, Vestolit en Westlake bevoegdheidsincidenten hebben opgeworpen.
4.2.
SCE heeft nog niet van antwoord gediend.
in het voegingsincident
4.3.
Celanese vordert dat haar wordt toegestaan zich aan de zijde van SCE te voegen in de bevoegdheidsincidenten.
4.4.
Celanese heeft daaraan – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Indien de door Clariant, Vestolit en Westlake opgeworpen bevoegdheidsincidenten slagen, zullen zij niet langer onderdeel uitmaken van de hoofdzaak. Zij kunnen dan alleen nog als vrijwaringsgedaagden betrokken zijn in een procedure waarin Celanese als (vrijwarings)eisers optreedt. Dit zou voor Celanese nadelige gevolgen kunnen hebben. In dat geval zou in de hoofdzaak namelijk enkel de eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid van Celanese jegens SCE kunnen worden beoordeeld. Een eventueel toewijzend vonnis in de hoofdzaak zou dan ook alleen een executoriale titel opleveren jegens Celanese. Dit zou betekenen dat SCE voor de gehele vermeende schade in beginsel (alleen) bij Celanese zal uitkomen, waarna Celanese door middel van vrijwaringsprocedures regres zal moeten nemen op Clariant, Vestolit en Westlake. Verder zou deze gang van zaken schikkingsmogelijkheden kunnen bemoeilijken, Celanese kunnen benadelen in haar (proces)positie en de procedure kunnen compliceren en vertragen. Aldus steeds Celanese.
4.5.
SCE onderschrijft het door Celanese opgeworpen voegingsincident en concludeert – samengevat – tot het toestaan van Celanese om zich aan haar zijde te voegen in de bevoegdheidsincidenten.
4.6.
Westlake voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering tot voeging van Celanese.
4.7.
Westlake heeft in het kader van haar verweer – samengevat – aangevoerd dat 1) Celanese al partij is in dit geding en 2) artikel 217 Rv geen grondslag biedt voor voeging in een incident voor een gedaagde die al in de zaak betrokken is en dus niet als derde partij te beschouwen is.
4.8.
Clariant en Vestolit refereren zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in het voegingsincident
5.1.
Celanese wenst zich aan de zijde van SCE te voegen in de bevoegdheidsincidenten.
5.2.
Een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan op grond van artikel 217 Rv vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die de voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen wordt begrepen de feitelijke en juridische gevolgen die toe- of afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.
5.3.
De vordering tot voeging is tijdig ingesteld. Celanese heeft met hetgeen onder 4.4 is samengevat ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij er belang bij heeft om zich aan de zijde van SCE te voegen in de bevoegdheidsincidenten.
5.4.
Westlake stelt – samengevat – dat de vordering tot voeging van Celanese nietontvankelijk moet worden verklaard althans moet worden afgewezen, omdat 1) Celanese al partij is in dit geding en 2) artikel 217 Rv geen grondslag biedt voor voeging in een incident. Westlake heeft in dit verband onder meer gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020. [1] Daarin heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat uit de tekst van artikel 217 Rv volgt dat alleen een derde zich kan voegen en niet een procespartij. Verder heeft de Hoge Raad daarin overwogen dat een procespartij ook geen belang heeft bij voeging, nu zij reeds in haar hoedanigheid van procespartij de gelegenheid heeft haar standpunt in de hoofdzaak kenbaar te maken.
5.5.
De rechtbank oordeelt dat voornoemd arrest betrekking heeft op een andere situatie dan hier aan de orde. In die zaak had de eiseres in de hoofdzaak twee verweerders betrokken, waarvan er één niet was verschenen. Die niet-verschenen verweerder vorderde vervolgens zich te mogen voegen aan de zijde van de eiseres in de hoofdzaak. Tegen die achtergrond heeft de Hoge Raad overwogen dat de partij die een vordering tot voeging (in de hoofdzaak) had ingesteld, reeds partij was in de hoofdzaak en zich daarom niet kon voegen aan de zijde van een van de andere partijen. De onderhavige situatie is daarmee niet vergelijkbaar. Celanese is weliswaar partij in de hoofdzaak, maar zij is geen partij in de bevoegdheidsincidenten waarin zij zich wenst te voegen. De bevoegdheidsincidenten vormen tezamen een afzonderlijk gedeelte van de gehele procedure waarop apart dient te worden beslist en waarbij Celanese nog niet betrokken is.
Anders gezegd, Celanese moet in het kader van de bevoegdheidsincidenten worden beschouwd als een derde. Het arrest van de Hoge Raad waar Westlake naar verwijst, staat dan ook niet in de weg aan toewijzing van de vordering tot voeging van Celanese.
5.6.
Verder heeft Westlake haar stelling dat artikel 217 Rv geen grondslag biedt voor een voeging in een incident – mede gelet op het voorgaande – onvoldoende toegelicht. Naast voornoemd arrest van de Hoge Raad heeft Westlake in dit verband nog gewezen een commentaar op artikel 217 Rv. Anders dan Westlake meent, kan het bevoegdheidsincident niet worden beschouwd als een aanhangig geding tussen Celanese en de overige partijen in deze zaak. Het bevoegdheidsincident moet worden beschouwd als een ‘procedure-in-een-procedure’, waarin partijen apart van de hoofdprocedure standpunten innemen en die apart dient te worden beslist. Celanese is in dat deel van de procedure nog geen partij. Westlake heeft er ook nog op gewezen dat de wetsgeschiedenis van artikel 217 Rv geen aanknopingspunten biedt dat artikel 217 Rv als grondslag kan dienen voor voeging in een incident. Die omstandigheid maakt op zichzelf evenmin dat artikel 217 Rv niet als grondslag kan dienen voor voeging in een incident, nu aan de vereisten van 217 Rv wel is voldaan. Ook wanneer de door Westlake in dit verband genoemde omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien, leidt dat niet tot een ander oordeel.
5.7.
Dit alles betekent dat de vordering tot voeging van Celanese aan de zijde van SCE in de bevoegdheidsincidenten wordt toegewezen. Zij zal zodoende in de gelegenheid worden gesteld tegelijk met SCE een conclusie van antwoord in te dienen in de bevoegdheidsincidenten.
5.8.
Westlake krijgt dus ongelijk en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Celanese tot op heden begroot op € 614,00 (1,0 punt x tarief II: € 614,00) aan salaris advocaat.
5.9.
Gelet op het bepaalde in artikel 233 lid 1 Rv zal de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Celanese heeft namelijk alleen gevorderd dat een proceskostenveroordeling van SCE in de incidenten uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Die vordering strekt zich dus niet uit over een proceskostenveroordeling van Westlake in dit incident.
in de bevoegdheidsincidenten
5.10.
Conform het bepaalde onder 2.21 in het proces-verbaal van de regiezitting van 12 februari 2024, staat de zaak reeds op de rol van 8 mei 2024 voor conclusie van antwoord door SCE in alle opgeworpen incidenten.
5.11.
Gelet op de uitkomst van het voegingsincident zal ook Celanese op de rol van 8 mei 2024 in de gelegenheid worden gesteld om in de bevoegdheidsincidenten een conclusie van antwoord in te dienen. In zoverre wordt hierna in ‘de beslissing’ de eerdere rolverwijzing van het proces-verbaal van de regiezitting van 12 februari 2024 aangevuld.
5.12.
In afwachting van de door SCE en Celanese te nemen conclusies van antwoord, wordt iedere verdere beslissing in de bevoegdheidsincidenten aangehouden.
in de overige incidenten
5.13.
Conform het bepaalde onder 2.21 in het proces-verbaal van de regiezitting van 12 februari 2024, staat de zaak reeds op de rol van 8 mei 2024 voor conclusie van antwoord door SCE in de overige incidenten. In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing in de overige incidenten aangehouden.
in de hoofdzaak
5.14.
Gelet op al het voorgaande wordt iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het voegingsincident
6.1.
staat Celanese toe zich aan de zijde van SCE in de bevoegdheidsincidenten te voegen,
6.2.
veroordeelt Westlake in de proceskosten, aan de zijde van Celanese tot op heden begroot op € 614,00,
in de bevoegdheidsincidenten
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van
8 mei 2024voor conclusie van antwoord door Celanese, onder instandhouding van alle overige regieafspraken die blijken uit het proces-verbaal van 12 februari 2024,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de overige incidenten en in de hoofdzaak
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.

Voetnoten

1.HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:601.