ECLI:NL:RBAMS:2024:5269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
24/3207, 24/3256 en 24/3898
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor nieuwbouw van 100 studio's in Amsterdam

Op 30 mei 2024 verleende het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een omgevingsvergunning voor de sloop van bestaande bebouwing en de nieuwbouw van een 4-laags woongebouw met 100 studio’s, horeca in de plint en een verdiepte fietsenstalling. Verzoekers, bewoners van woonboten in de nabijheid, maakten bezwaar tegen deze vergunning en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter behandelde de verzoeken op 12 augustus 2024 en concludeerde dat de omgevingsvergunning naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar stand zal houden. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de aanvraag om de omgevingsvergunning was ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing bleef. De verzoekers voerden aan dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen voor flora en fauna, geluidsoverlast, verkeersdruk en sociale cohesie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bezwaren van de verzoekers niet voldoende onderbouwd waren en dat de vergunninghouder aannemelijk had gemaakt dat de omgevingsvergunning rechtmatig was verleend.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, en het college was niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 24/3207, 24/3256 en 24/3898

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 augustus 2024 in de zaken tussen

[verzoekers 1],
[verzoekers 2] , [verzoekers 3]en
[verzoekers 4] ,uit Amsterdam, hierna te noemen: [verzoekers 1]
(gemachtigde: [verzoekers 1] ),
en

[verzoekers 5] , uit Amsterdam, hierna te noemen: Gouw,

en

[verzoekers 6] en [verzoekers 7] , uit Amsterdam, hierna te noemen: [verzoekers 6] ,

(gemachtigde: mr. J.M. Lammers-Dudink),
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. M. van Looij).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting [Stichting] uit Delft (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. M.C.C.A. Grapperhaus-Vos).

Inleiding

Op 30 mei 2024 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de sloop van bestaande bebouwing en de nieuwbouw van een 4-laags woongebouw met 100 studio’s, horeca in de plint en een verdiepte fietsenstalling op de locaties [Straat] [Huisnummer 1] tot en met [Huisnummer 2] in Amsterdam. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. [verzoekers 1] en [verzoekers 2] zijn verschenen. [verzoekers 5] is niet verschenen. [verzoekers 6] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is de gemachtigde verschenen en [Ontwikkelmanager] , ontwikkelmanager van vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. [1]
5. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 november 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. Op de beoogde locatie geldt het bestemmingsplan ‘ [Straat] ’ (het bestemmingsplan). De locatie heeft de bestemmingen ‘Verkeer-1’ en ‘Gemengd’. Vergund zijn de sloop, nieuwbouw en het afwijken van het bestemmingplan (binnenplans en kruimel).
7. Verzoekers wonen op woonboten die liggen in de vaart ten noorden van de locatie ( [verzoekers 6] ) respectievelijk ten zuiden daarvan aan de kant van het pad (de overige verzoekers). Hun bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunning zien onder meer op de nadelige gevolgen voor broedvogels en vleermuizen. Hun bezwaren zien ook op bezonning en verdichting van de bebouwing door het plan met vier bouwlagen en woongeluiden, overlast door verkeer en geparkeerde fietsen, horeca en de sociale cohesie door de komst van 100 studentenwoningen.
8. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de omgevingsvergunning naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar stand zal houden. De voorzieningenrechter licht dit voorlopige oordeel als volgt toe.
Spoedeisend belang
9. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. [2] Vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat zij op korte termijn wil beginnen met de bouw, te beginnen met de sloop van de huidige bebouwing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee sprake van een spoedeisend belang.
Rechtmatigheid
10. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar bestaat in beginsel alleen aanleiding als het besluit evident onrechtmatig is. Hiermee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of de omgevingsvergunning in de bodemprocedure in stand zal blijven.
Afwijken van het bestemmingsplan
10. [verzoekers 1] en [verzoekers 5] voeren aan dat het college niet heeft mogen afwijken van het bestemmingsplan. In 2014 hebben [verzoekers 1] en [verzoekers 5] met succes geprocedeerd tegen het vorige bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’. Uit dit proces is een nieuw bestemmingsplan voortgekomen waarmee zij wel akkoord zijn. Het college heeft daarom geen bouwplan mogen vergunnen dat op zoveel cruciale punten niet aan het bestemmingsplan voldoet.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat het college op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning kan verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. [3] De door [verzoekers 1] en [verzoekers 5] geschetste voorgeschiedenis betekent niet dat deze bevoegdheid van het college vervalt. Het betoog slaagt niet.

Floor space index

13. [verzoekers 1] en [verzoekers 5] voeren aan dat het project in strijd is met planregel 4.2.3, omdat de floor space index (FSI) hoger is dan drie. Het bouwplan voorziet in vier bouwlagen op drie kavels. De FSI geldt volgens deze planregel per perceel en wordt volgens verzoekers overschreden. Volgens [verzoekers 6] wordt ook de bouwhoogte overschreden vanwege de FSI. In de regels staat niet dat wanneer een bouwwerk op meer dan één perceel wordt gebouwd, de oppervlaktes van de percelen mogen worden opgeteld om als basis voor de FSI te gelden. De opmerking in de omgevingsvergunning over de niet verplichte snede, onderschrijft dat de gemeente niet uitgaat van het samenvoegen van de oppervlaktes van de percelen.
13. Het college heeft op de zitting toegelicht dat ook per perceel bezien de FSI van drie niet wordt overschreden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit standpunt van het college aannemelijk. Uit de bouwtekeningen blijkt dat het bouwplan niet de gehele percelen beslaat. Aan de kant van de vaart en aan de kant van het pad bevindt zich een onbebouwde strook, waardoor een (in ieder geval gedeeltelijke) vierde bouwlaag mogelijk is binnen de FSI van drie. Verzoekers hebben niet geconcretiseerd dat de FSI van drie, ook met inachtneming van deze onbebouwde stroken, wordt overschreden met het bouwplan. Het voert te ver om in het kader van deze voorlopige voorziening hangende bezwaar ten behoeve van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel een exacte berekening van de FSI te maken. Daartoe kan de lopende bezwaarprocedure dienen. Omdat vooralsnog aannemelijk wordt geacht dat de FSI per perceel niet wordt overschreden, zal de voorzieningenrechter in het midden laten of het begrip ‘perceel’, zoals gebezigd in planregel 4.2.3 kan worden gelezen als ‘kavel’.
De Huisvestingsverordening 2020
13. [verzoekers 1] en [verzoekers 5] stellen dat de te realiseren studio’s niet aan de Huisvestingsverordening 2020 (de Huisvestingsverordening) voldoen. Een zelfstandige woning in [locatie] moet minimaal 40 m2 zijn. De te realiseren studio’s zijn 25 en 26 m2. Ook [verzoekers 6] voert aan dat de regels over de grootte van woningen in de Huisvestingsverordening niet worden gevolgd.
13. Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft terecht gesteld dat de Huisvestingsverordening geen relevant toetsingskader is bij de aanvraag om een omgevingsvergunning en dat de oppervlakte-eis van 40 m2 in de Huisvestingsverordening niet geldt voor een nieuwbouwproject.
Overlast woongeluiden
13. Verzoekers voeren aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de geluidsoverlast. Het water aan beide zijden van het [Straat] weerkaatst het geluid tegen de bebouwing, waardoor een klankkasteffect ontstaat. Dit wordt verergerd door het feit dat elke studio wordt voorzien van een balkon. [verzoekers 6] betoogt dat een onderzoek in opdracht van de gemeente naar de huidige en de te verwachten geluidsoverlast op zijn plaats zou zijn geweest. Bij de panden met nummers [Huisnummer 3] en [Huisnummer 3] is de bouw al zodanig aangepast dat er geen open balkons boven het water zijn.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat wonen, op grond van het bestemmingsplan, op de projectlocatie is toegestaan. Het aantal toegestane woningen is niet genormeerd in het bestemmingsplan. Evenmin is het type woningen in het bestemmingsplan geconcretiseerd. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de ruimtelijke gevolgen van bewoning. Dat desondanks sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidsoverlast is niet gebleken.
Verkeer
19. [verzoekers 6] voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkeersdruk. Aangezien het [Straat] onderdeel is van een groter transformatiegebied, leidt dat tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op het [Straat] en de Veemarkt. Door een concentratie van 100 bewoners en horeca toe te staan, vreest [verzoekers 6] dat de verkeers- en parkeerdrukte onaanvaardbaar hoog zal worden.
19. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat voor nieuwbouw van sociale huurwoningen kleiner dan 30 m2 geen minimumnorm voor parkeerruimte geldt. Verzoekers hebben dit niet weersproken.
Overlast fietsen
19. Verzoekers voeren aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met overlast van geparkeerde fietsen. Er is een ondergrondse fietsenstalling gepland voor 128 fietsen. De ervaring leert echter dat jonge bewoners hun fiets niet in de fietskelder plaatsen, maar op straat. Daar is geen plek voor. Dit geldt ook voor fietsplekken die volgens de omgevingsvergunning nodig zijn in de openbare ruimte voor bezoekers van de studenten en de horeca. Er is geen ruimte voor de fietsenrekken in de openbare ruimte die in de omgevingsvergunning zijn genoemd. [verzoekers 6] voegt hieraan toe dat de fietsenkelder op [Straat] [Huisnummer 3] niet wordt gebruikt, maar dat bewoners hun fietsen op straat, op de parkeerplaatsen voor auto’s, voor de ingangen van woonarken en op de brug plaatsen.
19. De voorzieningenrechter overweegt dat als verzoekers dergelijke overlast van geparkeerde fietsen ervaren, zij het college om handhaving kunnen verzoeken. De gestelde wijze waarop bewoners van andere panden hun fietsen parkeren, staat niet aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg.
Overlast horeca
19. Verzoekers voeren aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de overlast van de geplande horeca. Op zichzelf zal de horeca al overlast geven. Deze overlast zal worden vergroot door de aanzuigende werking op niet-bewoners. Er is al horeca in de buurt, waarover bewoners veel klachten hebben. Er is verder in de buurt al volop keuze aan horeca. De meerwaarde van de horeca in de plint ontgaat [verzoekers 1] en [verzoekers 5] volledig. [verzoekers 6] voegt hieraan toe dat er al een horecagelegenheid is op de hoek van [Straat] [Huisnummer 3] en de Veelaan die veel overlast geeft. Bij een tweede horecagelegenheid die 100 meter verder ligt, krijgt [verzoekers 6] overlast van twee kanten.
19. Ook dit betoog slaagt niet. Op grond van planregel 4.1, aanhef en onder d, zijn de voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden bestemd voor onder meer horeca IV. Verzoekers hebben niet weersproken dat de geplande horeca onder deze categorie valt. Dat betekent dat de horecagelegenheid in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Sociale cohesie
19. Verzoekers voeren aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de sociale cohesie. De tijdelijke aard van de bewoning van de studentenwoningen leidt ertoe dat ze minder binding hebben met de buurt. Dit leidt tot minder betrokkenheid en tot meer overlast. Op [Straat] [Huisnummer 4] wonen al 80 jongeren die kort verblijven en op [Straat] [Huisnummer 3] wonen voornamelijk expats met een tijdelijk contract. De komst van 100 tijdelijke bewoners zien verzoekers als een bedreiging van de sociale cohesie in hun buurt.
19. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestemmingsplan geen specifieke bepalingen kent voor woningen voor studenten of expats. Woningen voor studenten en expats zijn dan ook in overeenstemming met het bestemmingsplan. De sociale cohesie vormt op zichzelf geen criterium voor het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning.
Gevaar bedreigde diersoorten
19. Verzoekers voeren verder aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedreigde diersoorten. Het onbebouwde deel tussen [Straat] [Huisnummer 1] en [Huisnummer 5] is het leefgebied van vleermuizen die in Nederland als bedreigd worden aangemerkt. Daarnaast broeden er een paar vogelsoorten. Vergunninghouder heeft in april al zonder vergunning en in de broedtijd enkele bomen gerooid. Dit geeft verzoekers niet het vertrouwen dat er bij de sloop- en bouwwerkzaamheden wel zorgvuldig zal worden omgegaan met de lokale flora en fauna. [verzoekers 6] betoogt verder dat aan de [Gebied] onder andere bedreigde ijsvogels en vele andere vogelsoorten broeden. [verzoekers 1] heeft op de zitting aangevoerd dat in dit gebied ook ijsvogels zitten en dat het uitvoeren van alleen een QuickScan onvoldoende is om de gevolgen voor bedreigde diersoorten te onderzoeken.
19. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de verleende omgevingsvergunning een QuickScan van 11 juli 2023 ten grondslag ligt. Daarin is geconcludeerd dat voor algemene broedvogels en vleermuizen randvoorwaarden noodzakelijk zijn. Voor broedvogels gelden de algemene randvoorwaarden dat het werken buiten het broedseizoen (circa 15 maart – 15 juli) moet plaatsvinden. Als dit niet mogelijk is, moet voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole plaatsvinden. Een gevestigd nest mag niet worden weggehaald. Voor vleermuizen zijn de algemene randvoorwaarden gesteld dat de werkzaamheden niet ’s avonds of ’s nachts mogen worden uitgevoerd en dat eventuele verlichting naar beneden moet worden gericht. De locatie is niet geschikt voor verblijf van de vleermuizen. Het projectgebied maakt wel deel uit van een vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Dit wordt naar verwachting niet aangetast.
29. Niet is gebleken dat de conclusies van de QuickScan onjuist zijn. Verzoekers hebben geen tegenrapport overgelegd. Ook anderszins zijn er geen aanknopingspunten die leiden tot twijfel aan de conclusies van de QuickScan. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de in de omgevingsvergunning gestelde randvoorwaarden voldoende zijn voor de bescherming van de vleermuis. Voorts is het broedseizoen inmiddels verstreken en verzoekers hebben de aanwezigheid van de ijsvogel niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat die zou zijn waargenomen is niet voldoende om een voorlopige voorziening te treffen.
Bezonning
29. [verzoekers 6] voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de bezonning. Het bezonningsonderzoek dat voor het bestemmingsplan is uitgevoerd, is niet gebaseerd op marges en gemiddelden, maar op specifieke data en bouwhoogtes. In het bezonningsonderzoek dat aan de omgevingsvergunning ten grondslag ligt, zijn geen gegevens opgenomen over hoe en volgens welke normen het onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast wordt in dit onderzoek ten onrechte alleen verwezen naar het bezonningsonderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan. Alleen de situaties voor 21 maart en 21 juni komen voor in het onderzoek voor het bestemmingsplan. De plaatjes van deze data zijn niet hetzelfde als de plaatjes uit het bezonningsonderzoek uit het bestemmingsplan die in het bezonningsonderzoek voor de omgevingsvergunning zijn opgenomen. Het bezonningsonderzoek dat voor het bestemmingsplan is gedaan, is bedoeld om rechtszekerheid te bieden. Het past het college daarom niet om te oordelen dat er op deze plek voldoende ruimte aanwezig is om af te wijken van de goothoogte. Dit sluit aan bij een eerder bezwaar van verzoekers tegen een besluit met betrekking tot het overschrijden van de bouwhoogte op [Straat] [Huisnummer 3] . Verzoekers betogen dat het bezonningsonderzoek voor het bestemmingsplan en het bezonningsonderzoek door vergunninghouder onjuist zijn uitgevoerd. De onderzoeken hebben namelijk het peil vanaf het water genomen. De maximale goothoogte is dan ook gerekend vanaf het waterpeil.
29. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het bezonningsrapport van
22 maart 2024 volgt dat de hoogtes zijn weergegeven vanaf het maaiveld . In wat [verzoekers 6] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de bevindingen van de bezonningsonderzoeken te twijfelen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat [verzoekers 6] geen eigen bezonningsonderzoek heeft overgelegd dat leidt tot twijfel aan de bezonningsonderzoeken. Voor zover [verzoekers 6] hiermee betoogt dat de FSI is overschreden, verwijst de voorzieningenrechter naar wat zij hiervoor al heeft overwogen over de FSI.
Het plaatsen van pontons
29. [verzoekers 6] voert tot slot aan dat het college ten onrechte pontons gaat plaatsen voor de bouwplaatsinrichting. Hij ervaart immers al overlast door pleziervaart en rondvaartboten die zich niet aan de toegestane snelheid houden. Door de pontons wordt de vaargeul dermate versmald dat [verzoekers 6] nog meer overlast zal ervaren en dat er gevaarlijke situaties zullen ontstaan, waarbij mogelijk zijn woonboot wordt geraakt.
29. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt het plaatsen van pontons niet onder de reikwijdte van de omgevingsvergunning en deze procedure. Ook dit betoog slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
29. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af. Het college hoeft het griffierecht en de gemaakte proceskosten niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.