ECLI:NL:RBAMS:2024:5272

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 24/4510
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening maatschappelijke opvang na afwijzing aanvraag zelfredzaamheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker zonder vaste woon- en verblijfplaats behandeld. De verzoeker had een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam was afgewezen op de grond dat hij voldoende zelfredzaam zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat het onderzoek naar de zelfredzaamheid van de verzoeker onzorgvuldig is uitgevoerd en dat de motivering van de afwijzing onvoldoende is. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024, waar de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de verzoeker niet in staat is om zonder hulp van anderen te functioneren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat de verzoeker toegang moet krijgen tot de (daklozen)opvang totdat er een beslissing is genomen op zijn bezwaar. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van zelfredzaamheid en de vergewisplicht van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4510

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , zonder vaste woon- en verblijfplaats, verzoeker

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 juli 2024 afgewezen op de grond dat verzoeker voldoende zelfredzaam is. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verzoeker. Met verzoeker is tevens mevrouw [Persoon] meegekomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Vrijstelling griffierecht
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om in staat te zijn het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt dan ook. Verzoeker wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
4.2.
Verzoeker voert aan dat hij zonder opvang op straat of in de schuur van mevrouw [Persoon] moet slapen. Deze schuur is een noodoplossing, maar ongeschikt om in te slapen. Er zijn geen ramen voor ventilatie, er is geen bed en geen water en sanitair. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker het spoedeisend belang aannemelijk heeft gemaakt.
Maatschappelijke opvang
5.1.
Verzoeker voert aan dat het onderzoek naar de noodzaak van opvang louter bestond uit het invullen van een zelfredzaamheidsmatrix. Dit onderzoek is volgens verzoeker te summier en op grond van de eisen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] aan een dergelijk onderzoek stelt kan het onderzoek de beslissing niet dragen. De CRvB heeft uiteengezet aan de hand van verschillende stappen hoe het onderzoek na een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Dit stappenplan is niet herkenbaar in het besluit. Een analyse en weging van de onderzoeksbevindingen in het licht van de juridische gezichtspunten ontbreekt geheel. Bovendien ontbreekt volgens verzoeker in het bestreden besluit een motivering van de wijze waarop een dergelijke weging leidt tot de conclusie dat verzoeker geen opvang krijgt. Ook heeft verweerder niet voldaan aan de vergewisplicht.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bestuursorgaan eerst op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (hierna: de vergewisplicht). Deze vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. [2]
5.3.
Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het screeningsverslag Trajectus van
29 juli 2024. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat dit verslag te summier is om te concluderen dat verzoeker zelfredzaam is. Uit de screening blijkt namelijk dat verzoeker op de leefgebieden huiselijke relatie, werk en opleiding, basale activiteiten dagelijks leven, instrumentele activiteiten dagelijks leven, tijdsbesteding en justitie beperkt zelfredzaam wordt bevonden. Wat betreft de leefgebieden sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en financiën is de score acute problematiek. Vervolgens is de eindconclusie dat verzoeker zelfredzaam is. Deze conclusie volgt – zonder enige nadere motivering – niet logischerwijs uit de overwegingen in het verslag. Bovendien bevat het verslag nog andere gebreken. Zo wordt niet gemotiveerd of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden, terwijl op meerdere leefgebieden problemen worden gesignaleerd. [3] Verder sluit het verslag ook niet op alle punten aan bij de feitelijke situatie van verzoeker. Bij het onderwerp huisvesting wordt ingevuld dat er geen sprake is van dreigende dakloosheid. Verzoeker was echter dakloos en enkel tijdelijk door mevrouw [Persoon] opgevangen die hem op een bankje aantrof en hulp wilde bieden. Dit is echter slechts een noodoplossing aangezien de schuur waar hij in slaapt ongeschikt is als slaapplaats. Anders dan het verslag doet vermoeden, overnacht verzoeker dus niet ‘
bij familie, vrienden, kennissen, relatie tijdelijk bij hem/haar in huis’. Gelet op voorgaande, kon verweerder dit advies naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan zijn besluit ten grondslag leggen en heeft verweerder in strijd gehandeld met de op hem rustende vergewisplicht. Dit laatste blijkt overigens ook al uit het verweerschrift waarin ten onrechte wordt aangevoerd dat verzoeker op alle leefgebieden, behalve huisvesting, zelfredzaam genoeg is volgens de aanmelding.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker zelfredzaam wordt bevonden.
5.5.
Op grond van bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Gelet op de gebreken in het verslag, zal tevens opnieuw onderzoek moeten worden gedaan.
Belangenafweging
6.1.
Voor een antwoord op de vraag of verzoeker tijdens zijn bezwaarprocedure toegang tot de opvang moet krijgen, dient een belangenafweging plaats te vinden. Gelet op het feit dat verzoeker aanvoert dat hij niet zelfredzaam is en op zitting duidelijk is geworden dat mevrouw [Persoon] hem overal bij heeft geholpen en hij dus niks zelf kan regelen zonder hulp van anderen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij toegang tot de opvang in afwachting van nader onderzoek in de bezwaarfase zwaarder weegt dan het belang van verweerder. Daar komt bij dat uit het onderzoek van MEE Amstel en Zaan volgt dat er een grote kans is dat verzoeker verstandelijk beperkt is. Anders dan verweerder meent kan verzoeker zich niet melden bij kennissen, want die heeft hij niet. Dit volgt ook uit het screeningsverslag.
6.2.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening de gevraagde plaatsing in een maatwerkvoorziening toe te wijzen. Vanwege de lange wachtlijsten in de maatschappelijke opvang ziet het er niet naar uit dat verzoeker daadwerkelijk toegang tot een maatwerkvoorziening zou kunnen krijgen voordat er op zijn bezwaar is beslist. Bovendien is niet bekend welke maatwerkvoorziening voor verzoeker passend zou zijn omdat opnieuw onderzoek moet worden gedaan. De voorzieningenrechter heeft begrepen dat er voor het passantenhotel een wachtlijst is van maanden. Verzoeker kan niet bij het Leger des Heils terecht omdat dit via de gemeente gaat. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat verweerder verzoeker toegang moet geven tot de (daklozen)opvang (algemene voorziening) totdat verweerder een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoeker.
6.3
Omdat het verzoek wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoeker vanaf heden wordt toegelaten tot (daklozen)opvang, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1388.
3.Zie artikel 2.3.5, derde lid, van de WMO 2015.