Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiser is eigenaar en bewoner van de woonboot ‘ [naam] ’ gelegen op het adres [adres] [huisnummer] in Amsterdam. Eiser wil de woonboot vervangen door een nieuw te bouwen woonboot.
4. Om dit plan te kunnen verwezenlijken heeft eiser op 24 september 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend bij het college. Toen na overleg met het college bleek dat deze aanvraag zou worden afgewezen, heeft eiser de aanvraag op
24 januari 2022 ingetrokken, met als doel om het ontwerp te verbeteren en de aanvraag nader te onderbouwen.
5. Op 11 januari 2023 heeft eiser een vernieuwde aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vervangen van een woonschip (het bouwplan).
6. Het college heeft aan het bestreden besluit een advies van de bezwaarschriftencommissie van 9 november 2023 ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan ‘Water’, het paraplubestemmingsplan ‘Drijvende bouwwerken’ en de waterbeleidsregels ‘Bootrichtlijnen 2014’ (Bootrichtlijnen). In het stadsdeel Centrum mag een woonboot die valt onder de categorie schip alleen worden vervangen door een schip. Met de nieuwe woonboot is geen sprake van een schip.Daarnaast bevindt de nieuwe woonboot zich gedeeltelijk buiten het aanduidingsvlak ‘specifieke vorm van water – ligplaatsen’.Ook beschikt het bouwplan over een toegangsvoorziening die niet is toegestaan.Het drijvend bouwwerk moet dichter tegen de kade afgemeerd worden. Het college ziet geen aanleiding om van de bestemmingsplannen af te wijken, omdat het college het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het beschermd stadsgezicht en het belang van het handhaven van het bestemminsplan en het beleid zwaarder vindt wegen dan het belang van eiser bij het vervangen van het schip. Daarnaast heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) zowel de romp als de opbouw van het bouwplan als onlosmakelijk geheel beoordeeld en een negatief welstandadvies afgegeven.
7. Eiser is het met de besluitvorming niet eens en voert, kort gezegd, aan dat het bouwplan niet in strijd is met de bestemmingsplannen ‘Water’ en ‘Drijvende bouwwerken’ en Bootrichtlijnen. Geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10 Wabo doen zich voor. Het college had daarom de omgevingsvergunning moeten verlenen. Voor zover al sprake is van strijd met de bestemmingsplannen heeft het college ten onrechte niet getoetst of hiervan binnenplans, dan wel buitenplans, kan worden afgeweken. Tot slot is het bouwplan volgens eiser niet in strijd met de redelijke eisen van welstand.
8. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat eiser vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
9. Voor de voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
10. Het bouwplan is, voor zover relevant, gesitueerd op grond met de enkelbestemming ‘Water’ en heeft de functieaanduiding ‘specifieke vorm van water – ligplaatsen’.
11. In deze uitspraak zal de rechtbank allereerst ingaan op de vermeende strijdigheden met het bestemmingsplan. Daarna zal de rechtbank beoordelen of het college mocht oordelen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Is het bouwplan een schip?
12. Eiser voert aan dat het bouwplan een schip betreft in de zin van het bestemmingsplan Water, nu het een scheepsromp heeft en hoogteverschillen over de gehele lengte van het schip. Ook sluit de scheepse vorm van de romp aan bij de definities in de bestemmingsplannen van een woonschip. Volgens eiser zijn de Bootrichtlijnen onverbindend omdat alleen daarin en niet in het bestemmingsplan zelf, de maatvoeringen die een schip moet hebben staan. Een dergelijke dynamische verwijzing is niet toegestaan. Het bouwplan voldoet overigens aan de eisen voor afmetingen en materiaalgebruik als bedoeld in de Bootrichtlijnen. De term ‘scheepsromp’ is in de toepasselijke bestemmingsplannen en de Bootrichtlijnen verder niet specifiek gedefinieerd. Het bouwplan is dus bij recht toegestaan en vergt derhalve geen afwijking van het bestemmingsplan.
13. Volgens het college is het bouwplan geen schip. In de toelichting bij de Bootrichtlijnen is een tekening opgenomen van een schip. Het bouwplan lijkt niet op het schip afgebeeld op deze tekening. Op de tekening is een bepaalde verhouding te zien tussen het onderwatergedeelte, de romp en de opbouw. De verhouding tussen het onderwatergedeelte van het bouwplan en het gedeelte boven water wijkt daarvan af. Het onderwatergedeelte is te diep. Bovendien is het drijflichaam te plat uitgevoerd, zodat het bouwplan niet behoort bij een gangbaar schip, maar meer lijkt op een ark.
14. Artikel 1.63 van het bestemmingsplan ‘Water’ bevat definitiebepalingen ten aanzien van vaartuigen die kunnen worden aangemerkt als woonboot. In artikel 1.63 onder a. van het bestemmingsplan ‘Water’ is een definitie opgenomen voor ‘schip’: een schip is een boot met een scheepsromp, gekenmerkt door hoogteverschillen van de opbouw over de gehele lengte van het schip. In de Bootrichtlijnen worden aanvullend hierop voorschriften voor maatvoering en materiaalgebruik gegeven.Op de zitting heeft het college erkend dat het bouwplan gekenmerkt wordt door hoogteverschillen van de opbouw over de gehele lengte van het schip. Daarnaast heeft het college erkend dat het bouwplan ook verder tekstueel aan de definities van een ‘schip’ in het bestemmingsplan ‘Water’ en de ‘Bootrichtlijnen 2014’ voldoet. Desondanks luidt het standpunt van het college aldus dat het bouwplan niet als een schip in de zin van het bestemmingsplan kwalificeert omdat het te zeer afwijkt van het schip afgebeeld op de tekening in de toelichting bij de Bootrichtlijnen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt niet gevolgd worden. In de toelichting op de Bootrichtlijnen staat: “Vanwege de duidelijkheid is hieronder een tekening opgenomen van de drie onderscheiden categorieën: schip, vaartuig en ark waar de verschillende onderdelen in zijn aangegeven.” De rechtbank leidt uit deze zinsnede af dat de toelichting bedoeld is om de verschillen tussen de drie categorieën woonboten aan te geven. De tekening, die verder ook niet van maatvoering voorzien is, bevat echter geen zelfstandige normstelling waar het bouwplan aan getoetst kan worden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het bouwplan aan de definitiebepalingen van een schip in het bestemmingsplan ‘Water’ en de ‘Bootrichtlijnen 2014’ voldoet, kwalificeert het bouwplan als een schip. Dit brengt mee dat het beroep gegrond is.
16. Omdat de meest verstrekkende beroepsgrond die op dit punt ziet, slaagt komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de beroepsgrond dat de Bootrichtlijnen onverbindend zijn.
Is de toegangsvoorziening te groot?
17. Eiser voert aan dat de toegangsvoorziening voldoet aan de in het bestemmingsplan ‘Water’ opgenomen maatvoering. Het college brengt hier tegenin dat, omdat geen sprake is van een schip, geen toegangsvoorziening kan worden toegestaan.
18. Op grond van artikel 1.56 van het bestemmingsplan ‘Water’ is een toegangsvoorziening een bouwwerk dat een woonboot (of bedrijfsvaartuig) op de kortst mogelijke wijze vanaf de wal toegankelijk maakt. Ingevolge artikel 4.2.7 van het bestemmingsplan ‘Water’ mag een toegangsvoorziening maximaal 2 meter lang zijn. Nu de toegangsvoorziening 2 meter lang is en tussen partijen niet in geschil is dat deze het bouwplan op de kortst mogelijke wijze vanaf de wal toegankelijk maakt, voldoet deze naar het oordeel van de rechtbank aan de maatvoering in het bestemmingsplan ‘Water’.
Past het bouwplan binnen het aanduidingsvlak?
19. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan ‘Water’ zijn de op de verbeelding voor ‘Water’ aangewezen gronden bestemd voor ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsvaartuigen, uitsluitend daar waar op de verbeelding de aanduiding ‘specifieke vorm van water – ligplaatsen’ voor komt.
20. Eiser voert met een beroep op het overgangsrecht aan dat niet relevant is of het bouwplan binnen het aanduidingsvlak ligt. Het huidige woonschip ligt sinds jaar en dag al op de locatie en het bouwplan is op dezelfde locatie geprojecteerd. Onder het vorige bestemmingsplan, ‘Zuidelijke binnenstad’, was het aanduidingsvlak groter. In artikel 17.4 van het bestemmingsplan ‘Water’ is bepaald dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voorgezet. Het college stelt hier tegenover dat uit artikel 17.5 van het bestemmingsplan ‘Water’ volgt dat het verboden is het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Omdat sprake is van een nieuw bouwplan wordt het gebruik gewijzigd.
21. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eisers beroep op het overgangsrecht niet. Voor zover al zou worden voldaan aan de voorwaarden van het overgangsrecht gebruik, geldt dat niet wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan ‘Water’ opgenomen overgangsrecht bouwwerken. Blijkens artikel 17.1 van het bestemmingsplan ‘Water’ mag een bouwwerk slechts gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. In dit geval wordt de woonboot ‘ [naam] ’ compleet vervangen.
22. Subsidiair voert eiser aan dat onduidelijkheid bestaat over waar het aanduidingsvlak precies ligt. Het college heeft deze onduidelijkheid niet weggenomen. Eiser wijst erop dat volgens ruimtelijkeplannen.nl zich een strook water tussen de kade en het aanduidingsvlak bevindt. De huidige woonboot ligt op 1,5 meter van de kade. Het bouwplan zal eveneens 1,5 meter van de kade komen te liggen. Ook andere woonboten in de nabijheid liggen niet strak tegen de kade afgemeerd. Eiser gaat er dus vanuit dat het aanduidingsvlak 1,5 meter vanaf de kade begint. Het college stelt zich op het standpunt dat het aanduidingsvlak direct vanaf de kade begint en 6,5 meter breed is. Omdat het bouwplan in totaal 7 meter breed is, namelijk een haaks op de kade geplaatste 2 meter lange toegangsvoorziening en een 5 meter brede woonboot, ligt het bouwplan 0,5 meter buiten het aanduidingsvlak.
23. Meer subsidiair voert eiser aan dat, voor zover al sprake is van een overschrijding van het aanduidingsvlak, het college in strijd met de toelichting op het bestemmingsplan ‘Water’ ten onrechte geen maatwerk heeft toegepast, omdat geen groter aanduidingsvlak is opgenomen. Daarnaast had het college moeten onderzoeken of binnenplans kan worden afgeweken.
24. De rechtbank overweegt dat het aanduidingsvlak op ruimtelijkeplannen.nl op een kleine afstand buiten de kade wordt weergegeven en op ‘regels op de kaart’ in het omgevingsloket tegen de kade aan wordt weergegeven. Tussen deze twee verbeeldingen bestaat dus een verschil. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat het college het bouwplan ten onrechte niet als schip heeft aangemerkt, zal het college een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser. Daarbij zal het college de ‘regels op de kaart’ in het omgevingsloket als uitgangspunt moeten nemen. Daarvan uitgaande overschrijdt het bouwplan het aanduidingsvlak in de breedte met 0,5 meter.
25. Het college zal in zijn nieuwe beslissing de mogelijkheid om binnenplans af te wijken van artikel 4.1, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan ‘Water’ moeten betrekken. Deze mogelijkheid wordt geboden door artikel 4.5.1 van het bestemmingsplan ‘Water’. Bij zijn afweging dient het college rekening te houden met de toelichting van het bestemmingsplan ‘Water’, waarin deze afwijkingsmogelijkheid nader wordt uitgelegd. In de toelichting staat dat in de meeste grachten gekozen is voor één standaard breedtemaat voor de aanduidingsvlakken van 6,5 meter. In situaties waar het vanwege fysieke omstandigheden (bijvoorbeeld bij een schuin talud) toch niet mogelijk is om geheel binnen het aanduidingsvlak te liggen, kan bij omgevingsvergunning binnenplans tot één meter worden afgeweken van de maat van het aanduidingsvlak, mits geen strijd ontstaat met het minimale doorvaartprofiel. In de toelichting is verder te lezen dat in de grachten op de [adres] , waar het bouwplan gesitueerd is, van deze algemene breedtemaat wordt afgeweken. De breedte van deze grachten of de daar plaatsvindende activiteiten verlenen deze grachten een bijzonder karakter dat afwijkt van de andere grachten. Om die reden is hier maatwerk toegepast. Voor boten die naast elkaar liggen of die met hun buitenkant meer dan 6,5 meter uit de kade liggen is een groter en passend aanduidingsvlak opgenomen.Op de zitting heeft eiser aangegeven dat de doorvaart op de [adres] met het bouwplan niet belemmerd wordt. De [adres] is breed, zodat er genoeg ruimte is voor andere boten om te varen. Bovendien liggen andere woonboten op de locatie veel verder van de kade dan het bouwplan gesitueerd is, namelijk 12 meter. De rechtbank acht dit relevante omstandigheden die het college bij zijn afweging of het gebruik wil maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, zal moeten betrekken.
Is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand?
26. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Het deel van het schip dat onder de waterlijn ligt is niet zichtbaar en kan dus geen onderdeel zijn van welstandstoetsing. Daarnaast moet de welstandstoets zich richten naar de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
27. Het college heeft zich in zijn besluitvorming gebaseerd op een welstandsadvies van de CRK. Volgens de CRK is het bouwplan geen schip dat kenmerkend is voor de Nederlandse wateren. Zowel de romp als de opbouw passen niet bij het type en de verhoudingen van het (oorspronkelijke) schip van het type [type] . Een woonbootontwerp wordt in het geheel beoordeeld, waarbij de romp en de opbouw als een onlosmakelijk geheel worden beschouwd. De romp is niet meer te herkennen als de romp van een [type] omdat deze niet aan te merken is als een platbodem. Ook de opbouw voldoet volgens de CRK niet aan de type-eigen kenmerken van een [type] . De opbouw van het ontwerp heeft een afwijkende indeling en is gebaseerd op de opbouw van een schip met als type een luxe motor.
28. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statevolgt dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet (zonder meer) aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
29. Tijdens de beroepsprocedure heeft eiser een tegenadvies van [bedrijf] ingebracht. In dit tegenadvies wordt geconcludeerd dat het bouwplan boven de waterlijn in voldoende mate verwijst naar het model van een historisch vrachtschip zoals dat in de jaren 40-50 van de vorige eeuw de Nederlandse binnenwateren bevoer. Het is herkenbaar als een van origine authentiek varend schip met daarbij behorende kenmerken.
30. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de CRK een onjuiste maatstaf gebruikt bij haar beoordeling. De toepasselijke welstandsnota is de nota ‘Welstand op het water’. Hierin staat als criterium voor schepen dat deze van een type kenmerkend voor de Nederlandse (binnen)wateren zijn en een vormgeving hebben die past in de traditie van de Nederlandse scheepsbouw. Daarnaast dient de vormgeving evenwichtig en alzijdig te zijn, met aandacht voor symmetrie in de lengterichtingen en verhoudingen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het bouwplan aangevraagd is als [type] en het bouwplan daarom ook als zodanig is beoordeeld door de CRK. Gelet op de criteria in de welstandsnota, is deze beoordeling niet in overeenstemming met de welstandsnota. Het college had zich er van moeten vergewissen of het welstandsadvies van de CRK berust op de juiste uitgangspunten.Daar komt bij dat uit het tegenadvies van [bedrijf] volgt dat het bouwplan juist kenmerkend is voor de Nederlandse (binnen)wateren en past binnen de traditie van de Nederlandse scheepsbouw. Daarnaast heeft de door eiser meegebrachte [functie 1] op de zitting toegelicht dat het type luxe motor eveneens binnen de scheepshistorische traditie valt. Juist in de periode 1920 tot aan het begin van de tweede wereldoorlog bevoeren dit soort schepen de Nederlandse wateren.
31. De rechtbank is verder van oordeel dat het college bij de welstandstoets geen rekening mag houden met het deel van het schip dat onder de waterlijn ligt. De rechtbank volgt het standpunt van het college niet dat met het woord ‘alzijdig’ in de welstandsnota bedoeld wordt dat alle onderdelen van het bouwplan, ook het deel dat onder water ligt en daardoor niet zichtbaar is, bij de beoordeling betrokken moet worden. Volgens de welstandsnota wordt bij de beoordeling of een plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand bekeken of een object wat betreft het uiterlijk een kwaliteit heeft, die past in de omgeving. Het object moet op zichzelf en in zijn omgeving voldoen aan redelijke eisen, waarbij de (gewenste) ruimtelijke kwaliteit wordt meegewogen. Niet valt in te zien hoe het niet-zichtbare deel van het schip onderwater invloed heeft op de ruimtelijke kwaliteit.