ECLI:NL:RBAMS:2024:5334

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
13/142734-23 en 13/199823-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling, bedreiging, belaging en smaad jegens zijn ex-vriendin

Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 49-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging, belaging en smaad jegens zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in 2022 zijn ex-vriendin heeft mishandeld, bedreigd en gedurende een periode van drie maanden heeft gestalkt. De feiten vonden plaats in Amsterdam en Frankfurt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 90 dagen gevangenisstraf, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, en 180 uur taakstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het feit dat hij zich niet aan een tijdelijk huisverbod had gehouden, waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de impact van de gedragingen van de verdachte op het slachtoffer meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft een aanzienlijke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, wat leidde tot angst en psychische gevolgen voor haar. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd voor de duur van drie jaar, met een vervangende hechtenis bij overtreding. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/142734-23
Parketnummer vordering tul: 13/199823-21
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.C. Gelok, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.
mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] in de periode van 31 mei 2022 tot en met 7 juli 2022 te Frankfurt in Duitsland en/of in Amsterdam, in elk geval in Nederland;
2.
door middel van een geschrift aantasten van de eer en goede naam van [slachtoffer] op 7 juli 2022 in Amsterdam, in elk geval in Nederland;
3.
belaging van [slachtoffer] in de periode van 7 juli 2022 tot en met 2 februari 2023 in Amsterdam, in elk geval in Nederland;
4.
bedreiging van [slachtoffer] op 31 mei 2022 in Frankfurt in Duitsland;
5.
het overtreden van een tijdelijk huisverbod in de periode van 8 juli 2022 tot en met 25 juli 2022 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
Wat betreft feit 3 geldt dat dit een klachtdelict is. De klacht bestaat ingevolge art. 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering uit een aangifte met verzoek tot vervolging. De raadsvrouw heeft verzocht om de officier van justitie ten aanzien van feit 3 niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging voor zover het gaat om de periode na 25 juli 2022 nu de klacht is ingediend op 28 juli 2022 en dus ziet op de periode daaraan voorafgaand.
Dat de klacht van aangeefster is ontvangen op 28 juli 2022, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden voor de periode daarna. Duidelijk is immers dat de situatie voor aangeefster na het doen van de klacht niet is gewijzigd. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat aangeefster geen vervolging wenste voor de incidenten die hebben plaatsgevonden na het indienen van de klacht. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw ten aanzien van feit 3.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen genoemd.
De ten laste gelegde belaging kan wat de officier van justitie betreft voor de periode van 7 juli 2022 tot en met 1 oktober 2022 worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrij te spreken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling in Frankfurt bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De foto’s van aangeefster zijn ongedateerd, waardoor het niet vaststaat dat deze direct na het voorval zijn genomen. Daarnaast tonen de foto’s letsel dat niet past bij het geweld dat volgens de aangifte is uitgeoefend. Ook kan op basis van de geluidsopname niet worden vastgesteld dat verdachte aangeefster daadwerkelijk heeft geslagen of gestompt. Er was sprake van een ruzie en mogelijk heeft verdachte met zijn vuist op tafel geslagen om zijn woorden kracht bij te zetten.
Ten aanzien van de ten laste gelegde mishandeling in Amsterdam heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit in verband met het ontbreken van voldoende overtuigend bewijs. Mogelijk heeft aangeefster het letsel opgelopen doordat zij bij de woordenwisseling met verdachte ten val is gekomen dan wel doordat zij een behandeling aan haar spieren heeft ondergaan.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat alleen de uitlatingen achter het eerste gedachtestreepje als smaad kunnen worden aangemerkt en dat ten aanzien van de gedragingen genoemd onder de overige gedachtestreepjes vrijspraak dient te volgen.
Ook van de onder 3 ten laste gelegde belaging dient volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Verdachte heeft berichten naar aangeefster gestuurd omdat hij hun relatie wilde herstellen, niet omdat hij aangeefster wilde lastig vallen. Het was voor verdachte niet duidelijk dat aangeefster geen berichten meer van hem wilde ontvangen, aangezien aangeefster ook berichten naar verdachte heeft gestuurd. Er was dan ook geen sprake van het opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
De raadsvrouw heeft voorts opgemerkt dat het geringe aantal belpogingen niet als belaging kan worden beschouwd. Ook van het zich ophouden in de nabijheid van de woning en het werk van aangeefster dient vrijspraak te volgen, nu dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld.
In de periode van 26 juli 2022 tot en met 2 februari 2023 heeft verdachte slechts vier berichten naar aangeefster gestuurd. Dit valt volgens de raadsvrouw niet aan te merken als belaging, zodat verdachte in ieder geval van de ten laste gelegde belaging in de periode van 26 juli 2022 tot en met 2 februari 2023 dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu het besluit van de Burgemeester van 8 juli 2022 niet aan verdachte is bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) jo. artikel 2 lid 7 Wet Tijdelijk Huisverbod (WTH). Conform artikel 3:40 Awb is het besluit daardoor niet in werking getreden.
De verlenging van het huisverbod is pas op 13 augustus 2024 per e-mail toegestuurd en maakte tot dat moment geen deel uit van het dossier. Ook dit besluit is niet op geldige wijze aan verdachte bekendgemaakt, waardoor verdachte niet bekend is geraakt met dit besluit.
Bovendien dient volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen omdat er geen bewijsmiddel is waaruit blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode de woning heeft betreden. Ook is verdachte niet in de nabijheid van de woning geweest.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde
Het dossier bevat een beschikking van de burgemeester van 8 juli 2022, inhoudende een tijdelijk huisverbod ten aanzien van de woning van aangeefster voor de duur van tien dagen. Deze beschikking houdt tevens een contactverbod met aangeefster en haar kinderen in.
Dat de beschikking op de juiste wijze als bedoeld in artikel 2 lid 7 van de Wet Tijdelijk Huisverbod jo. artikel 3:41 van de Algemene Wet Bestuursrecht aan verdachte is bekend gemaakt, blijkt niet uit het dossier. De verlengingsbeslissing van het tijdelijk huisverbod van 15 juli 2022 bevond zich tot 13 augustus 2024 evenmin in het dossier. Ook ten aanzien van deze beslissing is niet komen vast te staan dat deze op de juiste wijze aan verdachte is uitgereikt.
Het voorgaande maakt dat het onder 5 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit feit vrij.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde mishandelingen en overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 31 mei 2022 in een hotelkamer in Frankfurt en op 7 juli 2022 in haar woning in [woonplaats] door verdachte is mishandeld. Verdachte heeft bekend dat hij op beide data met aangeefster was, maar volgens hem heeft er geen mishandeling plaatsgevonden en is het bij een woordenwisseling gebleven.
Als het gaat om de mishandeling van 31 mei 2022, vindt de aangifte steun in het proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2022, waarin een door aangeefster aangeleverde geluidsopname door een verbalisant is beluisterd en uitgeschreven. Het betreft een geluidsopname die aangeefster op 31 mei 2022 met haar telefoon heeft gemaakt, toen zij met verdachte in een hotelkamer in Frankfurt was. De verbalisant beschrijft dat hij bedreigende en vernederende teksten richting aangeefster hoort en op enig moment een harde klap, waarna aangeefster begint te huilen. Ook beschrijft de verbalisant dat hij hoort dat aangeefster op meerdere momenten gilt, dat zij aan één stuk door huilt en dat zij naar verdachte schreeuwt dat hij moet ophouden.
Met betrekking tot de mishandeling van 7 juli 2022 wordt de aangifte ondersteund door de letselverklaring van 8 juli 2022, waaruit blijkt dat bij aangeefster op meerdere lichaamsdelen blauwe plekken en bloeduitstortingen zijn waargenomen. Ook hebben verbalisanten op 7 juli 2022 rode krassen op aangeefsters onderbeen zien zitten, hoorden zij haar zeggen dat zij pijn had en zagen zij haar mank lopen en moeilijk op haar linkerbeen steunen tijdens het lopen.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat het letsel van aangeefster zou zijn ontstaan door een val op de grond dan wel vanwege een behandeling aan haar spieren, vindt geen steun in het dossier en is niet aannemelijk.
De rechtbank ziet, gelet op al het voorgaande, geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van aangeefsters verklaringen en stelt vast dat het is gegaan zoals aangeefster heeft verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat de onder het tweede en het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde uitingen niet aangemerkt kunnen worden als smaad. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De onder het eerste en derde gedachtestreepje opgenomen berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank wel smadelijk. Nu verdachte heeft erkend dat hij de berichten heeft geplaatst acht de rechtbank feit 2 gelet op de aangifte in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte veelvuldig contact heeft gezocht met aangeefster door haar te bellen, e-mails, WhatsApp-berichten, Facebook-berichten en Instagram-berichten te sturen en zich in de omgeving van aangeefsters werk en woning op te houden.
Verdachte heeft bekend dat hij berichten naar aangeefster heeft gestuurd. Dat een deel van de berichten niet door verdachte zou zijn gestuurd, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank gelet op de gehele context en de inhoud van de berichten ongeloofwaardig. De rechtbank stelt dan ook vast dat alle berichten die als bijlagen bij de aangifte van 28 juli 2022 zijn gevoegd, door verdachte zijn gestuurd.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Verdachte heeft op een indringende en intensieve wijze geprobeerd om in contact te komen met aangeefster om haar te dwingen met hem in contact te komen om zo de relatie te herstellen, terwijl het voor hem volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat zij dit contact niet wenste. Ook heeft verdachte berichten gestuurd naar de zoon van aangeefster.
Het bericht dat verdachte op 2 februari 2023 naar aangeefster heeft gestuurd, neemt de rechtbank niet bij de beoordeling mee, nu de rechtbank vindt dat dit moment te ver verwijderd ligt van de periode waarin verdachte stelselmatig contact met aangeefster heeft gezocht.
Dat maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich in de periode van 7 juli 2022 tot 1 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde, gelet op het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen waarin de door aangeefster aangeleverde geluidsopname is beschreven en de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen. Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering. Nu de bewezen verklaarde bedreigingen rond het middernachtelijk uur hebben plaats gevonden en de rechtbank daardoor niet de exacte datum kan vaststellen, zal de rechtbank de bewezen verklaarde bedreigingen op of omstreeks 31 mei 2022 bewezen verklaren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
op of omstreeks 31 mei 2022 en op 7 juli 2022 te Frankfurt, in Duitsland en te Amsterdam
telkens zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
(op 31 mei 2022) die [slachtoffer] meermalen, met kracht
-met beide vuisten tegen het hoofd en de linkerborst en linkerzij, te stompen en
-tegen de achterzijde van het linker bovenbeen te slaan en
(op 7 juli 2022) die [slachtoffer] meermalen, met kracht
-tegen het linker bovenbeen te schoppen/trappen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond ten val kwam en
-tegen het linker onderbeen te schoppen/trappen, terwijl die [slachtoffer] op de
grond lag en
-met kracht bij de linker onderarm vast te grijpen;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
op 7 juli 2022 in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven door berichten te plaatsen op facebook met daarin de woorden:
-"ZELF VREEMD GAAN MET JE BAAS [slachtoffer] EN DAN MIJ VALS AANGEVEN ZODAT IK DE GEVANENIS IN MOET!!! NU WEET IEDEREEN WAAROM JIJ CFO BENT GEWORDEN [slachtoffer] WAAROM JIJ IN EEN VEELS TE DURE MERCEDES RIJDT" en
-"MIJN NIEUWE HUIS TOEVALLIG NET KLAAR MET VERBOUWEN EN NET
KLAAR MET HET TUIN HUIS ALLEMAAL DOOR MIJN HANDEN GEBOUWD EN DIE MAN GA JIJ MET EEN VALSE AANGIFTE DE GEVANGENIS IN GOOIEN [slachtoffer] " .
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
in de periode van 7 juli 2022 tot 1 oktober 2022 in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] door in voornoemde periode telkens
-meermalen via e-mail en WhatsApp en Facebook en Instagram berichten
te sturen naar die [slachtoffer] en
-bedreigende berichten naar die [slachtoffer] te sturen
en
-die [slachtoffer] op te bellen en
-meermalen via WhatsApp berichten te sturen naar de zoon van die [slachtoffer]
en
-zich meermalen op te houden in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] en
-zich op te houden in de nabijheid van de werklocatie van die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
op of omstreeks 31 mei 2022 te Frankfurt, in Duitsland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door in haar tegenwoordigheid mondeling dreigend de woorden toe te voegen:
-"en doe niet zo zielig, want als je thuis bent, dan trap ik echt je poten onder je lijf
vandaan" en
-"en bel de politie maar en dan ga ik maar drie maanden zitten en als ik eruit kom
doe ik het nog een keer" en
-"waag het om weg te gaan nog vanavond, waag het, echt ik breek echt nu ter plekke
je poten" en
-"echt, ik schop die Mercedes onder je lijf vandaan, ik breek je poten en je gaat het
weten, dan ga ik maar een half jaar voor vast zitten, interesseert mij niet, zodra ik
weer vrij ben breek ik je nek, in een keer" en
-"want ik wacht je op thuis en zonder pardon trap ik echt beide poten onder je lijf
vandaan echt. ik doe het".

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod, met de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangeefster, voor de duur van drie jaar waarbij de vervangende hechtenis wordt bepaald op 1 week per overtreding. Tevens heeft de officier van justitie verzocht om deze maatregel dadelijke uitvoerbaar te verklaren. Tenslotte heeft de officier van justitie voorgesteld om de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd onder parketnummer 13-199823-21 af te wijzen aangezien de proeftijd nog niet was ingegaan ten tijde van de door hem bewezen geachte feiten.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu dit meer schade zal toebrengen dan dat het een gunstige invloed op verdachte zal hebben. De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke straf. Zij heeft aangegeven dat verdachte bereid is om een taakstraf te verrichten.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging, belaging en smaadschrift jegens aangeefster, zijn ex-vriendin. Door aangeefster te mishandelen, heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijk integriteit. Zij heeft daarbij pijn en letsel opgelopen. Verdachte heeft ook gedurende ongeveer drie maanden op een intensieve, indringende en dreigende manier contact gezocht met aangeefster, terwijl duidelijk was dat zij geen contact meer met hem wenste. Verdachte heeft zelfs berichten op Facebook geplaatst, waarmee hij aangeefsters eer en goede naam heeft aangerand. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Getuige de op de terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring hebben de gedragingen van verdachte veel impact op aangeefster gehad. Los van de angst die aangeefster heeft gevoeld en de psychische gevolgen die de feiten op haar hebben gehad, is zij als gevolg hiervan ook haar baan verloren en heeft zij moeten verhuizen. Daarbij komt dat het al de vierde keer is dat aangeefster aangifte tegen verdachte heeft gedaan voor huiselijk geweld.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 11 juli 2024 blijkt dat verdachte hiervoor ook is veroordeeld, voor het laatst op 10 januari 2023.
In het kader van deze laatste veroordeling heeft verdachte begeleiding gehad van de reclassering en heeft er een langdurige behandeling plaatsgevonden bij De Waag. Dat dit uiteindelijk niet het recidivegevaar heeft teruggedrongen blijkt uit de onderhavige strafzaak tegen verdachte. De reclassering heeft aangegeven dat het noodzakelijk is dat verdachte meewerkt aan diagnostiek om tot een beter afgestemde behandeling te kunnen komen. Verdachte heeft in een eerder stadium bij de reclassering aangegeven dat hij hier niet aan mee wil werken. Dat is de reden dat de reclassering in het rapport van 8 februari 2024 negatief adviseerde over het opleggen van bijzondere voorwaarden. In de aanvullende rapportage d.d. 8 augustus 2024 ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak, ziet de reclassering toch aanknopingspunten voor een toezicht inclusief diagnostiek en een behandelverplichting, mits de verdachte gemotiveerd is om mee te werken. De bijzondere voorwaarden die de reclassering in dat geval adviseert op te leggen zijn een meldplicht, diagnostiek en ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod.
Het is de rechtbank ter zitting opgevallen dat verdachte, ondanks de jarenlange behandeling bij De Waag, de oorzaak van wat er is gebeurd buiten zichzelf zoekt en dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Hierdoor blijft de kans op terugval in hetzelfde gedrag en daarmee het recidiverisico aanzienlijk. Daarom acht de rechtbank het noodzakelijk dat er diagnostisch onderzoek plaatsvindt waardoor een beter op de problematiek van verdachte toegespitste behandeling kan worden opgestart. Omdat verdachte op de terechtzitting heeft verklaard te willen meewerken aan deze voorwaarden kiest de rechtbank ervoor om aan verdachte een forse voorwaardelijke straf op te leggen. Hoewel de ernst van het feit en de veelvuldige recidive ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen kiest de rechtbank daar niet voor, mede in aanmerking genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in is overschreden met anderhalve maand. De rechtbank vindt het passender om naast een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte een forse taakstraf op te leggen. Gelet op het taakstrafverbod van art. 22b Sr ontkomt de rechtbank er daarbij niet aan om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van één dag.
Al met al komt de rechtbank tot de volgende conclusie.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en de hierna te noemen bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod, aangezien aangeefster inmiddels is verhuisd naar een geheim adres. De rechtbank hoopt dat deze grotendeels voorwaardelijke straf een stok achter de deur is voor verdachte om niet opnieuw de fout in te gaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten aangeefster. Gelet op het recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ook zal de rechtbank een taakstraf van 180 uren aan verdachte opleggen.
De rechtbank zal conform de eis van de officier van justitie, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten in de richting van aangeefster, de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende 3 (drie) jaren geen direct of indirect contact mag hebben met aangeefster en de kinderen van aangeefster.
Om deze maatregel kracht bij te zetten, heeft iedere keer dat verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis van 7 (zeven) dagen te gelden, tot een maximum van 6 (zes) maanden. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich weer belastend zal gedragen jegens aangeefster.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 7.770,29 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 7.428,00 aan verhuiskosten en € 342,29 aan eigen risico zorgverzekering over 2023, en daarnaast € 10.020,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. M. Ferwerda, de rechtbank verzocht om ten aanzien van de verhuiskosten aansluiting te zoeken bij het forfaitaire verhuiskostenvergoeding zoals die door woningbouwverenigingen worden betaald bij een verhuizing ten behoeve van renovatie of sloop. Dat bedrag was bij een verhuizing in de periode 28 februari 2023 tot en met 29 februari 2024 niet € 7.428,00 zoals opgenomen in de vordering, maar € 7.156,00. De advocaat refereert zich wat dit punt betreft aan het oordeel van de rechtbank.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is voor wat betreft de post verhuiskosten voldoende onderbouwd. Op grond van de door de benadeelde partij naar voren gebrachte omstandigheden ziet de rechtbank de noodzaak die er voor de benadeelde partij is geweest om in februari 2023 te verhuizen. De rechtbank bepaalt deze schade op basis van de forfaitaire verhuiskostenvergoeding geldend in februari 2023 op € 6.505,00.
De vordering is als het gaat om de post ‘eigen risico’ onvoldoende onderbouwd, nu een overzicht van het gebruikte eigen risico over 2023 ontbreekt. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Gelet op de onderbouwing van de vordering en de slachtofferverklaring van de benadeelde partij stelt de rechtbank vast dat aan de benadeelde door het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De benadeelde partij heeft in angst geleefd, kreeg een aware-knop en was continu op haar hoede. Ook is bij haar een posttraumatische stressstoornis gediagnosticeerd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 82 dagen.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich een vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/199823-21. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen. De bewezen geachte feiten zijn vóór de start van de proeftijd van die voorwaardelijke straf gepleegd en kunnen daarom niet tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling leiden.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 261, 285, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
smaadschrift
ten aanzien van feit 3:
belaging
ten aanzien van feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
89 (negenentachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden
Meldplicht
- Veroordeelde meldt zich zodra hij door de toezichthouder daartoe wordt uitgenodigd bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, en houdt zich aan de aanwijzingen die hem in dat kader gegeven zullen worden.
Diagnostiek en ambulante behandeling
- Veroordeelde is verplicht om zijn medewerking te verlenen aan diagnostiek en hij laat zich behandelen door Inforsa FAZ/ForFACT of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Het behandeltraject start op korte termijn. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Contactverbod
- Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangeefster en haar kinderen, zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1975 en haar kinderen, [naam 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 en [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 2012.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
een weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 9.505,00 (negenduizend vijfhonderdvijf euro), bestaande uit
€ 6.505,00 (zesduizend vijfhonderdvijf euro) aan vergoeding van materiële schade en aan € 3000,00 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 9.505,00 (negenduizend vijfhonderdvijf euro), bestaande uit € 6.505,00 (zesduizend vijfhonderdvijf euro) aan vergoeding van materiële schade en € 3000,00 (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 82 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/199823-21 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 augustus 2024.