ECLI:NL:RBAMS:2024:5337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/741284 / FA RK 23-7078
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nevenvoorzieningen na echtscheiding met betrekking tot hoofdverblijfplaats en huurrecht

Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende nevenvoorzieningen na echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Salouli, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Cekic, hebben een geschil over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige zoon en het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank had eerder op 17 juli 2024 de echtscheiding uitgesproken en de beslissing over de nevenverzoeken aangehouden in afwachting van overleg tussen partijen. De man heeft op 5 augustus 2024 aangegeven dat er geen overeenstemming was bereikt over het gebruik van de woning en de zorg voor hun minderjarige zoon.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn, omdat zij het merendeel van de zorg voor hem draagt en de situatie in het belang van het kind is. De man heeft betoogd dat hij de zorg beter kan dragen, maar de rechtbank heeft geen redenen gevonden om aan de stellingen van de vrouw te twijfelen. De rechtbank heeft ook het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegekend, met ingang van zes maanden na inschrijving van de echtscheiding, omdat de vrouw meer belang heeft bij het behoud van de woning voor de kinderen.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de man recht heeft om op bepaalde tijden in de woning te verblijven om voor de minderjarige te zorgen, maar dat de vrouw het recht heeft om de woning te gebruiken buiten deze tijden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van het huurrecht. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/741284 / FA RK 23-7078
Beschikking d.d. 28 augustus 2024 betreffende nevenvoorzieningen na de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Salouli, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G. Cekic, gevestigd te Amsterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 17 juli 2024;
- de e-mail van 5 augustus 2024 van de man met bijlage.
1.2.
Bij beschikking van 17 juli 2024 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en de beslissing op de nevenverzoeken aangehouden in afwachting van het onderlinge overleg tussen partijen over het gebruik van de woning en de verzorging van [minderjarige] , de minderjarige zoon van partijen.
Op 5 augustus 2024 heeft de man de rechtbank geïnformeerd dat partijen op deze twee punten geen overeenstemming hebben kunnen bereiken.
De rechtbank zal dan ook beslissen op de openstaande nevenverzoeken van partijen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 17 juli 2024.
2.2.
De minderjarige
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht het tussen partijen overeen te komen ouderschapsplan aan de te geven beschikking te hechten en de inhoud als herhaald en ingelast te beschouwen. De man heeft hiertegen niet inhoudelijk verweer gevoerd.
2.2.2.
Beide partijen hebben voorts verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem/haar zal zijn.
2.2.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op voornoemde verzoeken ten aanzien van de minderjarige.
Vaststellingsovereenkomst
2.2.4.
De rechtbank begrijpt dat het verzoek van de vrouw om aanhechting van het door partijen overeen te komen ouderschapsplan en de inhoud van dat plan als herhaald en ingelast te beschouwen aldus, dat dit ziet op aanhechting van de door partijen getekende vaststellingsovereenkomst, nu daarin een regeling is getroffen met betrekking tot [minderjarige] .
De rechtbank wijst dit verzoek toe, aangezien de man hiertegen inhoudelijk geen verweer heeft gevoerd en zal bepalen dat de door partijen getekende vaststellingsovereenkomst deel uitmaakt van de te geven beschikking.
Hoofdverblijf
2.2.5.
De vrouw acht het in het belang van [minderjarige] om zijn hoofdverblijf bij haar te bepalen, omdat zij het merendeel van de zorg voor hem draagt en omdat de twee meerderjarige kinderen van partijen ook bij haar wonen zodat [minderjarige] veel bij zijn broer en zus kan zijn.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist en op zijn beurt aangevoerd, dat hij de zorg voor [minderjarige] alleen aan kan en de vrouw niet omdat zij veel stress ervaart door de verzorging van [minderjarige] , hij nu ook al het merendeel van de zorg draagt en hij tot slot alles regelt voor [minderjarige] en hem begeleidt bij de medische afspraken in verband met zijn beperking. De man stelt ook meer kennis te hebben van het omgaan met de beperkingen van [minderjarige] . Tot slot voert de man aan bang te zijn dat de vrouw op een gegeven moment de zorg voor [minderjarige] niet langer aankan en hij elders moet worden geplaatst als de man op dat moment nog steeds geen eigen woonruimte heeft.
De vrouw heeft de stellingen van de man betwist. Zij kan de zorg voor [minderjarige] aan en is niet van plan [minderjarige] elders te laten plaatsen.
2.2.6.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats overweegt de rechtbank als volgt.
[minderjarige] heeft een verstandelijke beperking enautisme en heeft daardoor veel zorg nodig. Partijen ontvangen een persoongebonden budget (PGB) voor zijn verzorging, dat als volgt is verdeeld: de man 20 uur per week, de vrouw 14 uur per week en de meerderjarige dochter van partijen, hierna te noemen [meerderjarige] , 6 uur per week.
Op grond daarvan wordt aangenomen dat partijen beiden veel zorg voor [minderjarige] dragen.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de vrouw met [minderjarige] in de woning verblijft conform de beslissing voorlopige voorzieningen en de zorg voor [minderjarige] op dit moment – mede omdat haar auto stuk is - wordt verdeeld in die zin, dat [meerderjarige] of de man [minderjarige] dagelijks naar zijn dagbesteding brengen en hem daar weer ophalen en de man vervolgens van 15:00 tot 17:00 uur voor [minderjarige] zorgt. Dit gebeurt buitenshuis omdat de vrouw de man niet in de woning toelaat; de overige tijd zorgt de vrouw voor hem, samen met [meerderjarige] .
Uit de door partijen, in het kader van mediation, overeengekomen vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen hebben afgesproken om de zorg voor [minderjarige] weer gelijkelijk te delen zodra de man over eigen woonruimte beschikt. Onduidelijk is echter wanneer deze situatie zal starten. Tot die tijd zou de man [minderjarige] dagelijks om 14:00 uur ophalen van de [naam instelling] en zoveel mogelijk tijd met hem doorbrengen.
2.2.7.
De rechtbank zal aansluiten bij de in het kader van mediation afgesproken regeling en acht het ook in het belang van [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vrouw te bepalen aangezien dit nu al enige tijd de feitelijke situatie is en [minderjarige] moeite heeft met veranderingen. Daarbij komt dat niet gebleken is dat de vrouw de verzorging van [minderjarige] niet aan kan en/of voornemens is hem in een instelling te laten plaatsen. Daarover zou zij bovendien niet zonder de man kunnen beslissen omdat hij ook het gezag heeft. Het is verder van belang dat de vrouw de man toelaat en in de gelegenheid stelt om een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] te blijven spelen.
De rechtbank zal aldus beslissen.
2.3.
Woning
2.3.1.
Beide partijen hebben om het huurrecht van de huurwoning verzocht. De man heeft subsidiair, voor het geval het huurrecht aan de vrouw wordt toegekend, verzocht te bepalen dat hij de ene week in de echtelijke huurwoning mag verblijven en de vrouw de andere week. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de man zijn subsidiaire verzoek aangepast, althans zo begrijpt de rechtbank dit, te weten dat hij van maandag tot en met vrijdag van 16:30 tot 22:00 uur in de woning mag verblijven en in het weekend van 15:00 tot 19:00 uur en verder wenst hij de activiteiten van [minderjarige] te begeleiden die buiten genoemde tijdstippen vallen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht de door de man gewenste regeling af te wijzen omdat hij [minderjarige] buiten de woning kan zien. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat als de man [minderjarige] in de woning verzorgt dit uitsluitend op de maandag van 16:00 tot 18:00 uur en op de zaterdag van 15:00 tot 17:00 uur kan plaatsvinden.
2.3.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van deze verzoeken.
2.3.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Huurrecht
2.3.4.
De vrouw aangevoerd dat zij meer belang heeft bij toekenning van het huurrecht aan haar dan de man omdat de kinderen bij haar wonen en het in hun belang is dat zij in de voor hen bekende en vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Voorts heeft de vrouw laten weten dat zij -in tegenstelling tot de man, nergens anders terecht kan. Zij heeft geen familie of kennissen in Nederland, de man wel.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat hij geen mogelijkheden heeft om elders te verblijven en dat de vrouw wel degelijk familie in de buurt heeft wonen, waar zij terecht zou kunnen.
2.3.5.
De rechtbank zal het huurrecht van de woning - op een hierna te bepalen termijn - toekennen aan de vrouw aangezien dit een redelijke uitleg lijkt van hetgeen partijen zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het ouderschapsplan van partijen blijkt dat de vrouw in de echtelijke huurwoning zou blijven wonen en de man zelfstandige woonruimte zou zoeken (artikel 2 onder a van het ouderschapsplan). Het lijkt er verder nog steeds op, zoals eveneens is overwogen in de procedure voorlopige voorzieningen, dat de man meer mogelijkheden heeft dan de vrouw om andere woonruimte te vinden.
De rechtbank bepaalt de dag van de ingang van de huur met de vrouw ex artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op de dag na het verstrijken van zes maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Op dat moment eindigt de huur met de man.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
2.3.6.
De rechtbank begrijpt dat het subsidiaire verzoek van de man ziet op toekenning van het uitsluitend gebruiksrecht van de echtelijke woning aan hem voor de door de man verzochte uren, zodat hij [minderjarige] in deze periode in de woning kan verzorgen.
De reden daarvoor is, dat hij [minderjarige] dagelijks ophaalt van zijn dagbesteding en hem daarna verzorgt, maar hij van de vrouw niet de woning in mag, ondanks dat partijen dit over en weer hebben toegezegd tijdens de mondelinge behandeling in de procedure voorlopige voorzieningen en de voorlopige voorzieningenrechter dit ook heeft beoogd.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd, zij wil de woning gedurende de door de man gewenste periode niet verlaten omdat zij gedurende die tijd nergens anders terecht kan. Wel heeft zij tijdens de mondelinge behandeling uitgesproken bereid te zijn om de woning van 15:00 tot 17:00 uur te verlaten ten behoeve van de man. In haar laatste verweer heeft zij subsidiair ingestemd met het verlaten van de woning ten behoeve van de man op de maandag van 16:00 tot 18:00 uur en op de zaterdag van 15:00 tot 17:00 uur.
2.3.7.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] het verzoek van de man (gedeeltelijk) toe te wijzen, echter voor de maximale duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en met aanpassing van de door de man gewenste tijdstippen, zoals hierna overwogen.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat de man dagelijks van 15:00 tot 17:00 uur [minderjarige] verzorgt; de vrouw heeft dit ook erkend. De door de man na afloop van de mondelinge behandeling in zijn gewijzigd verzoek genoemde tijdstippen zijn niet onderbouwd; bovendien vergt het naar het oordeel van de rechtbank te veel van de vrouw om de woning door de week dagelijks onder etenstijd en in de avonduren gedurende 5,5 uur dan wel in het weekend gedurende 4 uur per dag te moeten verlaten.
De rechtbank past de tijdstippen dan ook aan, rekening houdende met hetgeen tijdens de zitting is besproken en in de vaststellingsovereenkomst staat.
Het komt de rechtbank het meest in het belang van [minderjarige] voor dat hij dagelijks door de week door de man opgehaald wordt van zijn dagbesteding en dat de man daarna dan samen met hem tot 18:00 uur in de echtelijke woning kan verblijven, waarbij de vrouw de woning in die periode verlaat.
Voor het weekend acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat de man hem dagelijks gedurende twee uur in de woning kan zien, van 15.00 tot 17.00 uur zonder de vrouw.
2.3.8.
Dit brengt mee dat de rechtbank het uitsluitend gebruiksrecht van de woning door de weeks dagelijks van 15:00 tot 18:00 uur aan de man toekent, alsmede op zaterdag en zondag van 16.00 tot 18.00 uur en de overige tijd aan de vrouw toekent.
De rechtbank merkt daarbij nog op, dat de uitschrijving van de man uit de BRP niet eerder kan plaatsvinden dan na toekenning van het huurrecht van de woning aan de vrouw, te weten zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zodat het PGB voor [minderjarige] voorlopig in stand blijft, indien de stelling van de man juist is dat dat PGB afhankelijk is van zijn inschrijving op het adres van de echtelijke woning.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de aangehechte vaststellingsovereenkomst deel uitmaakt van deze beschikking;
3.2.
bepaalt dat het minderjarige kind van partijen [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van zes maanden na de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.4.
bepaalt dat de man, met uitsluiting van de vrouw, dagelijks op maandag tot en met vrijdag van 15:00 tot 18:00 uur en op zaterdag en zondag van 16.00 tot 18.00 uurhet recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken, tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
en bepaalt dat de vrouw gedurende deze periode van zes maanden ditzelfde recht jegens de man heeft voor de overige uren buiten de doordeweekse uren van 15:00 tot 18:00 uur en in het weekend van 16.00 tot 18.00 uur;
3.5.
verklaart deze beslissing met uitzondering van het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. Terwee, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 28 augustus 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.