ECLI:NL:RBAMS:2024:5384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
10414434 / CV EXPL 23-4424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van onbetaalde facturen voor toiletartikelen door horecagelegenheid tijdens coronaperiode

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vorderde CWS Hygiene Nederland B.V. betaling van onbetaalde facturen door Brasserie Joffers B.V. voor toiletartikelen geleverd in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 juli 2023. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 19 april 2024 een onderscheid gemaakt tussen gebruiksartikelen en verbruiksartikelen. Voor de gebruiksartikelen werd geoordeeld dat deze terecht waren gefactureerd, maar voor de verbruiksartikelen werd vastgesteld dat niet alle gefactureerde artikelen daadwerkelijk waren afgenomen door Joffers. De kantonrechter oordeelde dat Joffers alleen hoefde te betalen voor de daadwerkelijk afgenomen verbruiksartikelen, wat leidde tot een aanpassing van de gefactureerde bedragen.

In het eindvonnis van 9 augustus 2024 werd CWS veroordeeld tot het indienen van een overzicht van de kosten voor de feitelijk afgenomen verbruiksartikelen. De kantonrechter concludeerde dat de huurprijs voor de gebruiksartikelen inclusief een bepaalde hoeveelheid verbruiksartikelen was en dat Joffers de gefactureerde bedragen verschuldigd was, minus een corona-korting van 40% voor de periodes waarin coronamaatregelen van kracht waren. Joffers werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 18.030,91, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

De kantonrechter oordeelde verder dat Joffers in verzuim was geraakt, omdat zij de facturen niet tijdig had betaald. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, evenals de handelsrente over het verschuldigde bedrag. De proceskosten werden begroot op € 3.257,33, die Joffers ook moest betalen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 10414434 / CV EXPL 23-4424
Uitspraak: 9 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
CWS Hygiene Nederland B.V.,
gevestigd te Den Bosch,
eiseres,
gemachtigde Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
Brasserie Joffers B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde [gemachtigde] .
De kantonrechter noemt partijen hierna CWS en Joffers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2024,
- de akte na tussenvonnis van CWS van 2 mei 2024, met productie,
- de antwoordakte van Joffers van 13 juni 2024, met productie,
- de akte uitlating productie van CWS van 5 juli 2024.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat zij vandaag vonnis wijst.

2.De verdere beoordeling

Tussenvonnis
2.1.
CWS vordert betaling van facturen in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 juli 2023. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis een onderscheid gemaakt tussen gebruiksartikelen en verbruiksartikelen. Voor de gebruiksartikelen heeft zij geoordeeld dat terecht is gefactureerd. Over de verbruiksartikelen is het volgende overwogen:
“4.11 (…) voldoende is komen vast te staan dat CWS verbruiksartikelen heeft geleverd aan Joffers in de periode vanaf 15 maart 2020. Daarvoor is het overzicht dat CWS heeft overgelegd als productie 8 bij repliek doorslaggevend. Dit is een gedetailleerd overzicht van alle verbruiksartikelen die wekelijks zouden zijn aangeboden en van de hoeveelheid producten die daadwerkelijk zijn afgenomen door Joffers (…)
4.12
Op de facturen zijn door CWS onverminderd toch de volle bedragen door gedeclareerd. De rechtbank leidt hieruit af dat in ieder geval niet alle op de facturen van CWS genoemde verbruiksartikelen daadwerkelijk zijn afgenomen door Joffers. Voor de verbruiksartikelen gold geen afnameverplichting. Joffers hoeft dus alleen te betalen voor wat zij heeft afgenomen. Dit betekent dat onterecht is gefactureerd voor een deel van de verbruiksartikelen.
4.13
Bij deze uitkomst kan de kantonrechter niet uitgaan van de facturen.(…)”
De kantonrechter heeft daarom in het tussenvonnis CWS de opdracht gegeven om een overzicht in te dienen van kosten voor Joffers van de feitelijk afgenomen verbruiksartikelen conform het overzicht van productie 8. De kantonrechter is naar aanleiding van de akte na tussenvonnis van CWS tot de conclusie gekomen dat deze opdracht ten onrechte is gegeven. Zij licht dit hierna toe.
Verhuur inclusief verbruiksartikelen
2.2.
CWS stelt in haar akte na tussenvonnis dat de gebruiksartikelen zijn verhuurd inclusief een bepaalde hoeveelheid verbruiksartikelen. Er werd pas meer gefactureerd dan het afgesproken bedrag als Joffers meer bestelde dan in het ‘basispakket’ zat. En daarvan was geen sprake. Aan de andere kant werd er ook niet gecrediteerd als er minder werd gebruikt. In de overgelegde facturen (producties 1 en 10) wordt niets in rekening gebracht voor verbruiksartikelen: de huurprijs was ‘all-in’. Joffers nam af wat nodig was, maar de aantallen die zijn genoemd in het overzicht van productie 8 van CWS hebben geen gevolg gehad voor de prijs die Joffers moest betalen. De huurprijs voor het all-in pakket is onverkort verschuldigd (minus de 40% korting in corona periodes), aldus steeds CWS.
2.3.
Joffers betwist dit. Volgens haar heeft CWS zelf meegedeeld dat de verbruiksartikelen apart van de gebruiksartikelen in rekening zijn gebracht. Zij verwijst naar randnummer 17 van de conclusie van repliek van CWS:
“(…) De facturen hebben de huur en de prijzen voor de verbruiksartikelen in rekening gebracht.”De kantonrechter begrijpt nu echter in het licht van de toelichting die CWS geeft op de huurovereenkomst dat CWS daarmee heeft bedoeld:
“de huur en daarmee ook de standaardprijzen voor de verbruiksartikelen”. Dat de huur van gebruiksartikelen inclusief een vast aantal verbruiksartikelen is, verklaart bovendien waarom de
huurovereenkomst verbruiksartikelen vermeldt, terwijl verbruiksartikelen naar hun aard niet gehuurd kunnen worden.
2.4.
De kantonrechter houdt het er dus voor dat de huurovereenkomst ziet op de huur van gebruiksartikelen inclusief een bepaalde hoeveelheid verbruiksartikelen en de service voor het vervangen wat nodig is. Uit de akte blijkt dat de werkwijze dus anders is dan de kantonrechter eerder begreep. Ongeacht de afname van verbruiksartikelen werd telkens hetzelfde gefactureerd. Het overzicht van productie 8 is dus niet van belang voor vaststelling van wat Joffers aan CWS dient te betalen, anders dan dat ervan uit kan worden gegaan dat op de vermelde data de verbruisartikelen zijn aangeboden door CWS. Omdat Joffers een vaste prijs moest betalen ongeacht de daadwerkelijke afname is zij de gefactureerde bedragen verschuldigd minus de corona-korting. Indien Joffers aan deze werkwijze een einde had willen maken op of na 1 februari 2020, bijvoorbeeld omdat zij minder verbruiksartikelen nodig had, dan had zij daarvoor actie moeten ondernemen richting CWS. Niet is gesteld of gebleken dat Joffers iets heeft gedaan om onder de afgesproken verplichtingen uit te komen.
De corona-korting
2.5.
De kantonrechter heeft CWS in het tussenvonnis opdracht gegeven een berekening te maken waarbij een korting van 40% wordt toegekend in de periodes dat Joffers te maken had met coronamaatregelen:
“15 maart 2020 tot 1 juni 2022, 14 oktober 2020 tot 5 juni 2021 en van 26 november 2021 tot 26 januari 2022”. Terecht wijst CWS erop dat sprake is van een verschrijving in het tussenvonnis: waar staat
“15 maart 2020 tot 1 juni 2022”moet staan: 15 maart 2020 tot 1 juni 2020.
2.6.
CWS heeft de volgende berekening gemaakt voor de corona-korting van 40% op de facturen:
- in periode 1 (15 maart 2020 tot 1 juni 2020):
€ 402,18 (factuurbedrag per maand) x 79 (aantal dagen van de periode)/30,416667 (gemiddeld aantal dagen per maand) x 0,4 (40%) =
€ 417,83
- in periode 2 (14 oktober 2020 tot 5 juni 2021):
€ 402,18 (factuurbedrag per maand) x 235 (aantal dagen van de periode)/30,416667 (gemiddeld aantal dagen per maand) x 0,4 (40%) =
€ 1.242,91
- in periode 3 (26 november 2021 tot 26 januari 2022):
€ 425,36 (factuurbedrag per maand) x 36 (aantal dagen van de periode)/30,416667 (gemiddeld aantal dagen per maand) x 0,4 (40%) =
€ 201,38en
€ 477,01 (factuurbedrag per maand) x 26 (aantal dagen van de periode)/30,416667 (gemiddeld aantal dagen per maand) x 0,4 (40%) =
€ 163,10.
Totaal:
€ 2.025,22.
2.7.
Joffers betwist deze berekening op zichzelf niet. Joffers stelt in de akte dat zij nog altijd van mening is dat de doorgevoerde prijsaanpassingen van CWS niet gerechtvaardigd zijn en Joffers vindt dat zij niet meer dan € 124,60 per maand hoeft te betalen.
De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om terug te komen van haar eerdere beslissing en blijft bij haar oordeel in het tussenvonnis dat CWS haar prijzen gelet op artikel 4.3 van de algemene voorwaarden in de loop der jaren mocht verhogen op de manier waarop zij dat heeft gedaan. De berekening van CWS komt de kantonrechter verder ook juist voor. De kantonrechter gaat daarom uit van de berekening van CWS van de corona-korting zoals die staat in 2.6.
Onbetaalde facturen
2.8.
CWS vordert een bedrag van € 20.056,13 als hoofdsom voor de onbetaalde facturen. Joffers is een bedrag verschuldigd van € 10.820,25 minus de coronakorting van € 2.025,22 = € 8.795,03 aan onbetaalde facturen in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 maart 2022 (de facturen uit de dagvaarding) en een bedrag van € 9.235,88 over de periode van 1 april 2022 tot en met 1 juli 2023 (de facturen bij de eisvermeerdering).
Samen dient zij dus € 18.030,91 te betalen aan CWS.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.9.
CWS vordert verder een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 883,20. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de gevorderde kosten is niet hoger dan wat Joffers volgens de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet betalen bij het toegewezen bedrag van de hoofdsom. De kantonrechter zal daarom het gevorderde bedrag toewijzen.
Rente
2.10.
CWS vordert ook handelsrente over een bedrag van 14.259,82. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 10.820,25 aan onbetaalde facturen in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 maart 2022,
  • € 2.556,37 aan rente tot aan de datum dagvaarding (6 maart 2023), en
  • € 883,20 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.11.
Joffers betwist dat zij rente is verschuldigd. Zij voert aan dat zij nooit in verzuim is geraakt omdat zij de facturen niet heeft ontvangen. De kantonrechter acht het ongeloofwaardig dat Joffers vanaf 15 maart 2020 geen enkele factuur heeft ontvangen, onder meer omdat Joffers tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft meegedeeld dat tot dat moment de facturen altijd aankwamen op haar adres. Het staat vast dat CWS de facturen altijd naar hetzelfde adres heeft gestuurd. Aangezien Joffers deze vóór 15 maart 2020 altijd heeft ontvangen en nog altijd op datzelfde adres gevestigd is, gaat de kantonrechter ervan uit dat zij ook ná die datum de facturen heeft ontvangen. Voor betaling van de facturen geldt een fatale termijn van 2 weken. Joffers kon dit op basis van de jarenlange samenwerking met CWS ook weten. Joffers is dus telkens 2 weken na de datum van de desbetreffende factuur in verzuim.
2.12.
Op de facturen in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 maart 2022 wordt een bedrag in mindering gebracht van € 2.025,22 (de corona-korting). Dat is gemiddeld 19% op het totaalbedrag van € 10.820,25. De kantonrechter verlaagt daarom de verschuldigde handelsrente tot een bedrag van € 2.070,-. De wettelijke
handelsrente over deze vervallen handelsrente en over de buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar. De kantonrechter wijst daarom de wettelijke rente toe over deze bedragen. De kantonrechter wijst dus alleen de gevorderde handelsrente toe over een bedrag van € 8.795,03. Over het gevorderde bedrag van de facturen van 1 april 2022 tot en met 1 juli 2023 vordert CWS geen rente.
Proceskosten
2.13.
Joffers heeft op hoofdpunten ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van CWS worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,33
- griffierecht
1.384,-
- salaris gemachtigde
1.629,-
(3 punten × € 543,-)
- nakosten
135,-
+
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.257,33
De kantonrechter rekent daarbij 3 punten aan salaris gemachtigde: 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de mondelinge behandeling en 2 x 0,5 punt voor conclusie van repliek en akte na tussenvonnis en 0 punten voor de akte uitlating productie.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Joffers om aan CWS te betalen een bedrag van € 18.030,91 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 8.795,03, met ingang van de datum van de dagvaarding (6 maart 2023) tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Joffers om aan CWS te betalen een bedrag van € 2.070,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de datum van de dagvaarding (6 maart 2023) tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Joffers om aan CWS te betalen een bedrag van € 883,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van de datum van de dagvaarding (6 maart 2023) tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Joffers in de proceskosten van € 3.257,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Joffers niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024.