Uitspraak
1.De procedure
- de akte na tussenvonnis van CWS van 2 mei 2024, met productie,
- de antwoordakte van Joffers van 13 juni 2024, met productie,
2.De verdere beoordeling
“(…) De facturen hebben de huur en de prijzen voor de verbruiksartikelen in rekening gebracht.”De kantonrechter begrijpt nu echter in het licht van de toelichting die CWS geeft op de huurovereenkomst dat CWS daarmee heeft bedoeld:
“de huur en daarmee ook de standaardprijzen voor de verbruiksartikelen”. Dat de huur van gebruiksartikelen inclusief een vast aantal verbruiksartikelen is, verklaart bovendien waarom de
huurovereenkomst verbruiksartikelen vermeldt, terwijl verbruiksartikelen naar hun aard niet gehuurd kunnen worden.
“15 maart 2020 tot 1 juni 2022, 14 oktober 2020 tot 5 juni 2021 en van 26 november 2021 tot 26 januari 2022”. Terecht wijst CWS erop dat sprake is van een verschrijving in het tussenvonnis: waar staat
“15 maart 2020 tot 1 juni 2022”moet staan: 15 maart 2020 tot 1 juni 2020.
€ 417,83
€ 1.242,91
€ 201,38en
€ 163,10.
€ 2.025,22.
- € 10.820,25 aan onbetaalde facturen in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 maart 2022,
- € 2.556,37 aan rente tot aan de datum dagvaarding (6 maart 2023), en
- € 883,20 aan buitengerechtelijke incassokosten.
handelsrente over deze vervallen handelsrente en over de buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar. De kantonrechter wijst daarom de wettelijke rente toe over deze bedragen. De kantonrechter wijst dus alleen de gevorderde handelsrente toe over een bedrag van € 8.795,03. Over het gevorderde bedrag van de facturen van 1 april 2022 tot en met 1 juli 2023 vordert CWS geen rente.