ECLI:NL:RBAMS:2024:5411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13-130929/23 (zaak A), 13-207290/23 (zaak B) en 13-127921/24 (zaak C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en diefstal met geweld in Amsterdam

Op 3 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak omvat drie afzonderlijke incidenten: een schietpartij in een trappenhuis aan de Kinkerstraat, een mishandeling in de Louis Vuittonwinkel in de Bijenkorf, en een straatroof bij Grand Café Frankendael.

In de eerste zaak, die plaatsvond op 22 mei 2023, werd de verdachte beschuldigd van het medeplegen van poging tot moord/doodslag op twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader een afspraak hadden gemaakt met de slachtoffers, waarbij zij hen in een val lokten en vervolgens met een vuurwapen bedreigden. De verdachte heeft geschoten, wat leidde tot een schietpartij waarbij de slachtoffers in gevaar werden gebracht.

In de tweede zaak, die zich op 15 september 2022 afspeelde, werd de verdachte beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen een man in de Bijenkorf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de man aanviel terwijl deze op de grond lag, en hem meerdere keren schopte en sloeg.

De derde zaak betrof een straatroof op 6 maart 2023, waarbij de verdachte samen met anderen een vrouw beroofde van haar handtas en andere waardevolle spullen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding en uitvoering van deze overval.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank achtte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk voor de beveiliging van de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-130929/23 (zaak A), 13-207290/23 (zaak B) en 13-127921/24 (zaak C)
Datum uitspraak: 3 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres ] ,
(ter terechtzitting heeft verdachte verklaard inmiddels uitgeschreven te zijn op dat adres)
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaken aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, drs. mr. C. Nij Bijvank en mr. C.F. van Drumpt (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Verdachte wordt – kort gezegd – ervan beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Feit 1
Primair:
het medeplegen van poging tot moord/doodslag op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
Subsidiair:
het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door een vuurwapen op hen te richten en daarmee in hun richting te schieten;
Feit 2
Primair:
het medeplegen van poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
Subsidiair:
het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door hen (onder andere) mee te lokken, op te wachten, in te sluiten, een vuurwapen op hen te richten en aan hun tas te trekken;
beide feiten zijn gepleegd op 22 mei 2023 te Amsterdam;
Zaak B
Primair:
openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] ;
Subsidiair:
het medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 3]
gepleegd op 15 september 2022 te Amsterdam;
Zaak C
diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld gepleegd op 6 maart 2023 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs in zaak A (schietincident Kinkerstraat )

4.1.
Inleiding
Op 22 mei 2023 omstreeks 19:40 uur kwam bij de politie een melding binnen over een schietpartij die zou hebben plaatsgevonden in een trappenhuis van een appartementencomplex in de Kinkerstraat in Amsterdam. Ter plaatse trof de politie in een trapportaal drie kogelhulzen van twee verschillende kalibers aan en twee kogelinslagen. Op de beelden van de camera in het trapportaal is te zien dat er een schietpartij had plaatsgevonden waarbij vier personen betrokken waren. Drie van hen – verdachte, [naam 1] en [slachtoffer 2] – zijn aangehouden als verdachten van deze schietpartij. De vierde persoon, [slachtoffer 1] , is gehoord als getuige. Uit onderzoek is gebleken dat er een afspraak was gemaakt tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enerzijds en verdachte en [naam 1] anderzijds. Zij zouden elkaar – om onduidelijk gebleven reden – ontmoeten. Zowel verdachte als [slachtoffer 2] waren in het bezit van een wapen en zij zouden volgens het onderzoek allebei schoten hebben gelost.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat van beide feiten het primair tenlastegelegde kan worden bewezen.
4.2.1.
Medeplegen poging doodslag
De officier van justitie heeft het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [naam 1] een afspraak hebben gemaakt met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Onduidelijk is gebleven wat de achtergrond van deze afspraak was. Wel is op grond van de camerabeelden vast te stellen dat verdachte en [naam 1] in het portiek hebben staan oefenen op iets wat lijkt op een onverhoedse aanval, waarbij verdachte met een bivakmuts op een op een Glock gelijkend vuurwapen toont. Dat het daarbij gaat om het aan [naam 1] laten zien wat verdachte zou doen uit ‘zelfverdediging, mocht het escaleren’, zoals verdachte heeft verklaard, is volstrekt ongeloofwaardig.
Vervolgens is [naam 1] naar café Bax gegaan om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op te halen. Verdachte bleef achter in het trappenhuis. [naam 1] heeft [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meegenomen naar het trappenhuis en heeft hen daar gefouilleerd, omdat er volgens verdachte rekening mee werd gehouden dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een wapen zouden dragen en de situatie zou kunnen escaleren. [naam 1] is met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar boven gelopen. Bovenaan de trap stond verdachte met een bivakmuts op. Enkele seconden later is op de beelden te zien dat [slachtoffer 2] met hoge snelheid de trap komt afstormen richting de uitgang. Verdachte en [naam 1] hebben verklaard dat zij [slachtoffer 1] , nadat deze naar boven was gelopen, bovenaan de trap hebben ingesloten of ingeklemd, waardoor hij niet weg kon. Hierbij stond verdachte met zijn rug naar de trap en [naam 1] stond met zijn gezicht naar de trap naar beneden. Tussen hen in stond [slachtoffer 1] . Volgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wilden verdachte en [naam 1] de tas van [slachtoffer 1] hebben. Hierbij werd [slachtoffer 1] tegen de grond gewerkt.
Uit de camerabeelden en het geluid, maar ook uit de verklaringen en de aangetroffen twee hulzen, blijkt dat [slachtoffer 2] van onderaan de trap tweemaal naar boven heeft geschoten.
Verdachte en [naam 1] zijn daarop gevlucht door een deur naar een galerij die parallel loopt aan de Kinkerstraat . Zij gooiden de deur open en verdachte schiet in zijn vlucht een of twee keer door de open deur richting de overloop waar [slachtoffer 1] zich vlak daarvoor nog bevond.
Uit voorgaande blijkt een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [naam 1] , zodat sprake is van medeplegen van een poging tot doodslag.
De officier van justitie vindt dat geen sprake is van ‘voorbedachte raad’, omdat uit de hiervoor geschetste omstandigheden niet volgt dat er geschoten werd na kalm beraad en rustig overleg.
4.2.2.
medeplegen van poging diefstal met geweld
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook feit 2 onder primair kan worden bewezen. Volgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] was er sprake van een mogelijke aankoop door hen van goud of een gouden ketting en waren verdachte en [naam 1] uit op het tasje van [slachtoffer 1] . Daartegenover hebben verdachte en [naam 1] slechts gesteld dat dit niet klopt, maar zij hebben geen nadere verklaring gegeven over wat de achtergrond van de afspraak was. De officier van justitie ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat bewezen kan worden dat verdachte en [naam 1] met geweld hebben geprobeerd het tasje van [slachtoffer 1] af te pakken.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
4.3.1.
Feit 1 primair: medeplegen poging moord/doodslag
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van poging moord/doodslag en heeft - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van poging moord, iets wat ook door de officier van justitie is aangenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij een nepvuurwapen bij zich had. Ook verklaarde hij dat [slachtoffer 1] een vuurwapen trok en dat hij met [slachtoffer 1] in worsteling is geraakt. Tijdens deze worsteling is het schot afgegaan. Het kogelgat in het glazen paneel boven zal zijn ontstaan toen het wapen van [slachtoffer 1] tijdens die worsteling is afgegaan. Het is aannemelijk dat het tweede schot dat getuige [getuige] hoorde de echo is van het schot dat [slachtoffer 1] afvuurde, nu er boven maar één huls is aangetroffen. De kogelbaan beneden past bij het schieten van [slachtoffer 2] (van beneden naar boven) en de kogelbaan boven past eerder bij de worsteling en het schot van [slachtoffer 1] dan bij de verklaring van getuige [getuige] dat er twee maal naar beneden zou zijn geschoten door verdachte.
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte met een echt vuurapen heeft geschoten, moet verdachte worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het wapen van verdachte wel een echt vuurwapen was, dan nog moet verdachte worden vrijgesproken van poging doodslag, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte gericht heeft geschoten op [slachtoffer 2] of op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] was immers al weggerend nadat hij geschoten had en [slachtoffer 1] lag, volgens zijn eigen verklaring, plat op de grond en dan zou er over hem heen zijn geschoten. Er is daarmee geen aanmerkelijke kans op de dood van een van hen.
4.3.2.
Feit 1 subsidiair: medeplegen bedreiging
Het tonen van een vuurwapen is een strafbare bedreiging. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geschoten, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
4.3.3.
Feit 2 primair: poging diefstal met geweld
Ook van dit feit moet verdachte worden vrijgesproken omdat de vermeende diefstal niet op de beelden is te zien. [slachtoffer 1] heeft pas veel later verklaard dat er aan zijn tas werd getrokken. Zijn verklaring wordt niet ondersteund door [slachtoffer 2] . Bovendien zijn de verklaringen onvoldoende betrouwbaar, zodat ze niet aan het bewijs kunnen bijdragen.
4.3.4.
Feit 2 subsidiair: bedreiging
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen voor zowel 1 subsidiair als 2 subsidiair, dan gaat het om hetzelfde feitencomplex.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 22 mei 2023 vindt een afspraak plaats tussen [slachtoffer 1] (aanvankelijk vermeld als NN3) en [slachtoffer 2] (aanvankelijk vermeld als NN4) enerzijds en verdachte en [naam 1] anderzijds. Onduidelijk is gebleven waarover de afspraak zou gaan. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard dat het om de aankoop van goud/een gouden (konings)ketting zou gaan. Verdachte heeft over de reden van de afspraak geen concrete verklaring afgelegd.
Op de camerabeelden, gericht vanuit het trapportaal op de in-/uitgang van de Tollenstraat is te zien dat op 22 mei 2023 om 19:59 uur (de camera staat op wintertijd. De werkelijke tijd is dan 18:59 uur) verdachte en [naam 1] in een gang van een portiek (trapportaal) staan van een pand aan de Kinkerstraat dat zowel een uitgang heeft naar de Tollensstraat als naar de Ten Katestraat . Verdachte doet een bivakmuts op en heeft een vuurwapen in zijn hand. Verdachte en [naam 1] lijken met elkaar te overleggen en [naam 1] lijkt verdachte instructies te geven. [naam 1] doet driemaal alsof hij nietsvermoedend de hoek om komt lopen, waarna verdachte het vuurwapen op hem richt. Rond 20:26 uur (wintertijd) verlaat [naam 1] het portiek via de Tollensstraat . Verdachte blijft in het portiek wachten met de bivakmuts op en de telefoon in zijn hand.
Om 19:30 uur (zomertijd, camerabeelden afkomstig van het café) worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door [naam 1] opgehaald bij een nabijgelegen café. Het drietal loopt vervolgens naar de eerder genoemde in-/uitgang in de Tollensstraat . [naam 1] loopt alleen naar binnen, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wachten bij de toegangsdeur. [naam 1] loopt de gang van het portiek in en gaat de hoek om, waar verdachte staat te wachten met een bivakmuts op. Verdachte en [naam 1] lopen de trap op. Een minuut later loopt [naam 1] de trap weer af naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die nog steeds bij de deur staan te wachten. [naam 1] fouilleert hen allebei in enige mate en kijkt in de tas van [slachtoffer 1] . Vervolgens loopt het drietal samen de gang in, waarbij [naam 1] voorop loopt, gevolgd door [slachtoffer 1] en daarachter [slachtoffer 2] . De drie mannen lopen de trap op, waar verdachte - volgens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - bovenaan staat te wachten. Vijftien seconden later rent [slachtoffer 2] zichtbaar in paniek de trap weer af in de richting van de toegangsdeur. In de gang draait hij zich plotseling weer om, haalt een vuurwapen uit zijn (onder)broek, loopt daarmee naar de trap en schiet tweemaal van onderaan de trap naar boven waar verdachte, [slachtoffer 1] en [naam 1] zich dan nog bevinden. [slachtoffer 2] rent vervolgens weg via de uitgang aan de Tollensstraat .
Op camerabeelden afkomstig van een camera aan de Kinkerstraat is te zien dat [naam 1] vlucht via een deur bovenaan de trap die toegang geeft tot de galerij die parallel loopt aan de Kinkerstraat . Hij wordt gevolgd door verdachte. Verdachte maakt daarbij, terwijl hij in of nabij de deuropening staat, met een vuurwapen een schietende beweging naar binnen in de richting van het trapportaal. Vervolgens rennen beiden weg via de galerij. [slachtoffer 1] vlucht weg via dezelfde uitgang aan de Tollensstraat waar ook [slachtoffer 2] het pand heeft verlaten.
4.4.2.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde, de poging doodslag, bewezen kan worden verklaard.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de man is met de bivakmuts die op de camerabeelden te zien is. In zijn verhoor van 24 augustus 2023 bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij een blauw trainingspak aan had. Verdachte zegt ook dat hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen had.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] twee schoten heeft gelost van onder aan de trap naar boven. Dit blijkt uit de camerabeelden en uit het feit dat er twee hulzen zijn aangetroffen bij de plaats vanwaar [slachtoffer 2] heeft geschoten. Dat [slachtoffer 2]
als eersteheeft geschoten waarna door verdachte is geschoten blijkt uit de compilatie van camerabeelden in combinatie met de geluidsopnamen en de getuigenverklaring van [getuige] . Zij heeft onder meer verklaard dat zij twee mannen over de galerij zag rennen en dat de achterste man, de man in het blauwe trainingspak, tweemaal met een vuurwapen door de deuropening van de galerij naar binnen schoot. In de compilatie van de beelden met het geluid zijn vier op schoten gelijkende geluiden te horen. Het geluid van de laatste twee is harder dan dat van de eerste twee. Dit past bij de situatie dat het laatste schot of de laatste schoten door de geopende galerijdeur richting het portaal zijn gelost. Bij de galerijdeur is één huls gevonden van 9mm van het merk Luger.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte niet geschoten heeft omdat het wapen dat verdachte bij zich had een nepvuurwapen was. De rechtbank vindt dit verweer onaannemelijk. Door de wapenexpert is het wapen dat verdachte in zijn handen had, herkend als een wapen dat dezelfde uiterlijke kenmerken heeft als een vuurwapen van het merk Glock. De huls die in het portaal naast de deur naar de galerij is aangetroffen, is een 9mm huls, waarbij de inslag van de slagpin door dezelfde vuurwapenexpert herkend werd als veroorzaakt door een slagpin van een pistool van het merk Glock of van een Smith&Wesson, model Sigma. Dit laatste merk wordt volgens de vuurwapenexpert echter zelden in Nederland aangetroffen.
De rechtbank stelt op grond van voorgaande vast dat het vuurwapen van verdachte een echt vuurwapen is geweest.
De verdediging heeft voorts gesteld dat het [slachtoffer 1] is geweest die boven aan de trap geschoten heeft. De rechtbank volgt deze stelling niet omdat deze niet rijmt met de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft gezien dat de tweede persoon, de man in het blauwe trainingspak, door de deuropening van de galerijdeur naar binnen schoot. Deze verklaring wordt niet alleen ondersteund doordat de voormelde 9 mm huls naast de deuropening is aangetroffen, maar ook door de schootsbaan die is afgelegd. Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict is gebleken dat het aannemelijk is dat deze tweede schootsbaan (de eerste betreft een schootsbaan van beneden naar boven) vanaf de overloop in de richting van de inpandige deur naar de boven gelegen verdiepingen is verlopen.
Daarbij komt dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij geen wapen bij zich had. [slachtoffer 1] is door [naam 1] gefouilleerd en [naam 1] heeft hierbij in de tas van [slachtoffer 1] gekeken. Hierbij is kennelijk geen wapen aangetroffen door [naam 1] .
Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit het forensisch onderzoek komt naar voren dat in een glazen paneel op de overloop een perforatie zat die herkend werd als een perforatie veroorzaakt door een projectiel/kogel. In de muur achter het glazen paneel zat een beschadiging die in lijn was te brengen met de perforatie in het glas. Deze beschadiging testte met gebruikmaking van de ‘bullethole testing kit’ positief op lood. Naar het oordeel van de rechtbank past deze kogelinslag in het glas en de muur daarachter alleen bij een schot vanuit de deuropening richting de portiekingang naar de bovenliggende verdiepingen. Dat [slachtoffer 1] zou hebben geschoten past niet bij de inslag noch bij de positie waar [slachtoffer 1] zich volgens verdachte bevond.
Op grond van het voorgaande staat het voor de rechtbank voldoende vast dat het vuurwapen van verdachte een echt vuurwapen was en dat verdachte daarmee als laatste heeft geschoten.
De rechtbank merkt nog op dat getuige [getuige] heeft verklaard dat zij twee schoten heeft gehoord terwijl er slechts één huls is aangetroffen. De rechtbank acht het mogelijk dat de tweede knal een echo van het eerste (en in dat geval enige) schot van verdachte was. In elk geval doet het aantreffen van slechts één huls niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] . Mogelijk is de tweede huls eenvoudigweg niet gevonden.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is van een poging doodslag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vanuit de deuropening naar de galerij richting de portiekhal heeft geschoten. Dit is de plaats waar [slachtoffer 1] toen nog aanwezig was. Uit de camerabeelden blijkt namelijk dat [slachtoffer 1] pas is weggerend nadat [naam 1] en verdachte gevlucht waren. Het schieten door verdachte was een reactie op het schieten door [slachtoffer 2] , die zich onderaan de trap bevond. Verdachte had zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] (dodelijk) kunnen raken. Er is namelijk op korte afstand geschoten in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die zich op dat moment bevonden in een smal halletje/trapportaal. Verdachte had [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] rechtstreeks kunnen raken danwel ontstond de mogelijkheid dat de kogels zouden afketsen tegen de muren en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden raken door een zogenoemd ricochetschot. Verdachte heeft door zijn handelen bewust deze kans aanvaard.
Dat sprake is van medeplegen van poging doodslag volgt uit het feit dat verdachte en [naam 1] wisten dat er een confrontatie zou plaatsvinden en dat er een vuurwapen aanwezig was. Zij hebben voorafgaand aan de ontmoeting iets geoefend wat naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als het oefenen van een aanval. Beiden hielden daarom ook rekening met wapengeweld. Vervolgens heeft verdachte zich verscholen in de portiek en heeft [naam 1] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meegenomen naar die portiek waar [naam 1] hen heeft gefouilleerd. Dit impliceert ook dat er rekening mee werd gehouden dat er mogelijk wapengeweld zou volgen. Gelet op het voorgaande is er sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [naam 1] ten aanzien van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
4.4.3.
Het oordeel over het onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair tenlastegelegde en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op dit punt niet ongeloofwaardig. Hoewel onduidelijk is wat nu de aanleiding was voor de afspraak tussen hen en verdachte en [naam 1] , hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] beiden verklaard dat het om de aankoop van goud/een gouden ketting ging. Vervolgens verklaart [slachtoffer 2] dat zij, toen ze boven kwamen, werden opgewacht door een man met bivakmuts die riep dat ze op de grond moesten gaan liggen en daarbij riep ‘geld’. Verdachte en [naam 1] sloten [slachtoffer 1] in en zijn met hem in een worsteling geraakt. Hierbij lag [slachtoffer 1] op de grond en zaten ‘ze’ op hem en waren op [slachtoffer 1] aan het inslaan en wilden de tas van hem rukken. [slachtoffer 2] is naar beneden gerend, heeft zijn vuurwapen getrokken en heeft twee maal geschoten om verdachte en [naam 1] af te schrikken en zijn vriend te helpen.
Hoewel er verschillen zitten tussen de verklaringen die [slachtoffer 2] heeft afgelegd, zijn deze voor wat betreft de feitelijke gang van zaken in het trapportaal in hoofdlijnen hetzelfde. Daarbij wordt de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteund door de camerabeelden en door de verklaring van [slachtoffer 1] , die heeft verklaard dat hij in een worsteling raakte waarbij verdachte en [naam 1] aan zijn tas (met geld) trokken, dat [slachtoffer 2] hiervan schrok en wegrende en is teruggekomen. [slachtoffer 2] heeft daarmee zijn leven gered.

5.Waardering van het bewijs in zaak B (mishandeling Bijenkorf )

5.1.
Inleiding
Op 15 september 2022 kwam bij de politie een telefonische melding binnen over een mishandeling die zou hebben plaatsgevonden in de Louis Vuitton winkel in de Bijenkorf op de [adres ] in Amsterdam. Aan de hand van de camerabeelden is te zien dat daar een mishandeling heeft plaatsgevonden waarbij twee personen slaags zijn geraakt en er een derde persoon stond te filmen en zich ook mengde in het gevecht. Uit onderzoek is gebleken dat aangever op 5 september 2022 aangifte heeft gedaan van ontvoering en mishandeling door een groep mannen onder leiding van [naam 2] . Aangever is ervan overtuigd dat hij in vervolg op die gebeurtenis is aangevallen in de Louis Vuitton winkel in de Bijenkorf in Amsterdam. Aangever heeft één persoon herkend die ook betrokken was bij de ontvoering.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
5.2.1.
Openlijke geweldpleging tegen personen
Uit het dossier blijkt dat de openlijke geweldpleging op beeld is vastgelegd. Aangever loopt de Louis Vuitton winkelin de Bijenkorf in. Kort daarna lopen zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] (hierna; [medeverdachte] ) ook naar binnen. Aangever wordt aangevallen door verdachte. Verdachte pakt aangever vast en [medeverdachte] filmt vermoedelijk het incident. Aangever probeert los te komen uit de greep van verdachte. Hij verliest daarbij zijn evenwicht en valt samen met verdachte op de grond. Vervolgens is op beelden van de Bijenkorf te zien dat [medeverdachte] aangever meerdere malen tegen zijn hoofd trapt terwijl deze op de grond ligt en verdachte boven op hem ligt. Een beveiliger probeert in te grijpen maar kan het geweld tegen aangever niet stoppen. Uiteindelijk lukt het de beveiliger om [medeverdachte] weg te halen bij aangever. Het geweld tegen aangever wordt voorgezet door verdachte. Hij maakt slaande bewegingen in de richting van aangever en trapt hem meermalen tegen het lichaam. Uiteindelijk komen er meerdere beveiligers en weten alle verdachten te ontkomen.
5.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat, hoewel verdachte heeft erkend de persoon op de beelden te zijn en aangever te hebben ontmoet, er belangrijke nuances zijn die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de strafmaat en de vordering van de benadeelde partij. De raadsman merkt op dat het juist aangever was die zich provocerend heeft opgesteld. Dat rechtvaardigt het gedrag van [verdachte] weliswaar niet, maar is wel van belang voor de context van de gebeurtenissen.
Uit de bewegende beelden waar alleen de raadsman over beschikt, blijkt dat aangever als eerste werd aangesproken door de beveiliging. Hoewel er geen geluid bij de beelden aanwezig is, ondersteunt dit gegeven de stelling dat aangever zich provocerend gedroeg.
Op de beelden is verder te zien dat, wanneer verdachte op aangever afloopt, deze laatste verdachte bij de nek lijkt te pakken, waarna zowel de aangever, verdachte, als de beveiliger ten val komen. Het is vervolgens de medeverdachte, niet verdachte, die schoppende bewegingen lijkt te maken richting het hoofd van de aangever. Het slaan en/of schoppen tegen het hoofd kan dus alleen aan verdachte worden toegerekend via de constructie van medeplegen.
5.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde feit, de openlijke geweldpleging, kan worden bewezen. Ten aanzien van het feit heeft verdachte ter terechtzitting verklaard de persoon op de beelden te zijn en aangever te hebben ontmoet. Ook heeft hij erkend dat hij aangever heeft geslagen en geschopt.

6.Waardering van het bewijs in zaak C (overval bij Grand Café Frankendael )

6.1.
Inleiding
Op 6 maart 2023 omstreeks 23:20 uur kreeg de politie een melding dat een vrouw zou zijn overvallen bij Grand Café Frankendael (hierna: Frankendael ) aan de [adres ] te Amsterdam. Daarbij zou zij beroofd zijn van onder meer haar handtas, een rugtas met twee telefoons, een Ipad, 1.000 euro aan muntgeld en ongeveer 2.000 euro aan briefgeld. De daders zouden twee jongens zijn.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze diefstal met geweld kan worden bewezen. Dit baseert zij op de aangifte en de aanvullende aangifte, en de foto van aangeefster, een filmpje van Frankendael en filmopnames die zijn aangetroffen op de inbeslaggenomen telefoon van verdachte.
De foto van aangeefster, afkomstig van haar Facebookaccount, is op 6 maart 2023 om 10:50 uur in die telefoon opgeslagen. Het filmpje van Frankendael had een creatiedatum van 6 maart 2023 13:47 uur. De andere filmpjes zijn als bestand gecreëerd op 6 maart 2023 iets na 23:30 uur. Hierop staan drie personen, waaronder verdachte, die lachend richting de camera kijken en vele bankbiljetten tonen. Ook zijn er op de filmpjes zakjes met muntgeld te zien, een rugtas en een tas met tijgerprint. Deze worden later door aangeefster herkend als dat wat is buitgemaakt tijdens de overval. De afbeeldingen en filmpjes zijn opgeslagen in de map [bestandsnaam] .
Verdachte was voorafgaand aan de overval volledig op de hoogte van het plan en de wijze van uitvoering. Dit blijkt uit het feit dat hij voorafgaand aan de overval, op de dag dat die plaatsvond, een foto van aangeefster op zijn telefoon had staan en een filmpje met instructies voor de diefstal heeft ontvangen of zelf heeft gemaakt. Uit de instructies, de duidelijke voorbereiding, de wijze van uitvoering en de ‘feestelijke’ viering van de buit blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen alle betrokkenen.
Dat verdachte kort na de overval bij zijn oma was en toen een bericht heeft ontvangen om ergens heen te komen, waarna de filmpjes zouden zijn gemaakt, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, is niet meer te controleren en is, gelet op alle tijdstippen ook volstrekt onaannemelijk.
6.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. Verdachte ontkent het tenlastegelegde. Uit niets blijkt dat verdachte op de plaats delict is geweest. Er is geen DNA aangetroffen en evenmin zijn er camerabeelden van de overval. Aangeefster en de getuige geven aan dat het gaat om twee daders. Binnen een ander onderzoek is de telefoon van verdachte uitgelezen en is een foto van Frankendael met aanwijzingen over het hoe, wat en waar aangetroffen. Deze foto heeft verdachte via Snapchat ontvangen. Ook staan op de telefoon video’s waarop verdachte staat. Hierover heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij kort na de overval is benaderd door twee heren die de overval kennelijk hebben gepleegd. Verdachte is ‘uitgenodigd’ om te kijken naar de buit. Dat verdachte op de foto staat met de buit is niet meer dan stoerdoenerij. Dit maakt niet dat hij medepleger is van de overval.
6.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Op de zitting heeft verdachte ontkend betrokken te zijn geweest bij de diefstal met geweld. Hij heeft voor het eerst op zitting verklaard dat hij op 6 maart 2023 in de ochtend via Snapchat het filmpje van Frankendael met instructies en de foto van het beoogde slachtoffer heeft ontvangen. Hij heeft, zo stelt hij, besloten niet deel te nemen aan deze beroving, omdat hij pas vader was geworden en werk had. In de avond van 6 maart 2023 is hij naar zijn oma gegaan aan de [adres ] . Later die avond is hij door ‘die jongens’ via Snapchat gevraagd naar een locatie om de hoek van het adres van zijn oma te komen. Daar zijn de filmpjes gemaakt en heeft hij meegedaan ‘uit stoerdoenerij’. Hij heeft niet gedeeld in de opbrengst van de diefstal, noch gebruik gemaakt van het geld, aldus verdachte.
Ten aanzien van dit verweer van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen over de verdenking. Pas op de zitting van 20 augustus 2024 komt hij met een verklaring die niet alleen ontlastend had kunnen zijn maar ook, als die veel eerder was afgelegd, had kunnen worden geverifieerd. Dat is op het moment van afleggen van deze verklaring, bijna anderhalf jaar later, niet meer mogelijk.
De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en baseert zich daarbij op het tijdsverloop van de gebeurtenissen in combinatie met de creatiedatum van de filmpjes op zijn telefoon. De beroving vond blijkens de aangifte plaats om ongeveer 23:15 uur in Amsterdam Oost. Op basis van het dossier is komen vast te staan dat de overvallers na de overval de Van T Hofflaan zijn in gerend, waarna verbalisanten op de kruising van de Robert Kochstraat (lees: Robert Kochplantsoen ) met de Van T Hofflaan twee mobiele telefoons, een paspoort, een iPad en andere voorwerpen die afkomstig zijn van aangeefster, hebben aangetroffen. De overvallers zijn dus eerst naar de kruising Robert Kochplantsoen / Van T Hofflaan gerend, hebben daar de tas(sen) van aangeefster doorzocht en uitgezocht wat ze wel en niet wilden meenemen, en vervolgens zijn zij naar de Daniël Defoelaan in Amsterdam Zuidoost gegaan. Met de auto is dat een rit van 8 minuten. Dat komt overeen met het tijdstip waarop de eerste filmpjes van na de beroving zijn gemaakt, te weten 23:32 uur. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring deze filmpjes gemaakt, het geen ook blijkt uit de [bestandsnaam] op zijn telefoon. Dit is een map waar fotografische opnamen gemaakt met een iPhone op dat toestel worden opgeslagen, zo blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant] .
In het scenario van verdachte is hij gevraagd naar de Daniël Defoelaan te komen waar ‘de jongens’ kennelijk toen al waren om met ‘de jongens’ de resultaten van de overval, waarvan hij zegt dat hij daar niet aan mee wilde doen, te bekijken en te filmen. Dat verdachte pas later is aangesloten en niet één van de overvallers was acht de rechtbank gelet op het tijdsverloop volstrekt ongeloofwaardig en dit alternatieve scenario wordt dan ook terzijde geschoven.
Op basis van de aangifte, de filmpjes en het tijdsverloop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte samen met anderen de diefstal met geweld heeft gepleegd.

7.Bewezenverklaringen

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Feit 1, primair
op 22 mei 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2, primair
op 22 mei 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om goederen en/of geldbedragen, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben opgewacht in een portiek en
- ( daarbij) een bivakmuts over zijn hoofd/gezicht heeft gehad en zijn aanwezigheid aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onverhoeds kenbaar heeft gemaakt en
- die [slachtoffer 1] hebben ingesloten en
- een vuurwapen ter hand heeft genomen en dit vuurwapen heeft getoond aan en gericht op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en
- aan een tasje en het lichaam van die [slachtoffer 1] hebben getrokken en tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
Feit 1, primair
op 15 september 2022 in Amsterdam, openlijk, te weten in het warenhuis de Bijenkorf op de [adres ] , zijnde een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het, terwijl voornoemde [slachtoffer 3] op de grond lag, met kracht slaan en schoppen tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam;
Zaak C
op 6 maart 2023 te Amsterdam, aan de openbare weg, te weten aan de [locatie 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een handtas en autosleutels en een rugtas met inhoud, waaronder meerdere contante geldbedragen, die aan [slachtoffer 4] en/of aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 4] in de avond op te wachten bij het verlaten van Grand Café Frankeldael en
- op die [slachtoffer 4] af te rennen en
- de handtas van die [slachtoffer 4] vast te pakken en met kracht aan de handtas van die [slachtoffer 4] te trekken (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 4] ten val kwam);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 primair en 2 primair, in zaak B primair en in zaak C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte TBS met dwangverpleging wordt opgelegd, gelet op de ernst van de feiten en de noodzaak tot behandeling van verdachte om herhaling te voorkomen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij de beoordeling van de strafmaat nadrukkelijk mee te nemen. Hij heeft de rechtbank voorts verzocht om rekening te houden met het vaderschap van verdachte. Daarnaast voert de raadsman aan dat een tbs-maatregel met dwang dan wel met voorwaarden niet mogelijk is, omdat er geen stoornis is vastgesteld.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging doodslag en een poging diefstal met geweld. Hierbij heeft verdachte de beoogde slachtoffers naar een trappenhuis laten komen en hen daar met een geladen vuurwapen en een bivakmuts op opgewacht. Verdachte heeft kennelijk bij het maken van de afspraak het gebruik van vuurwapengeweld niet uitgesloten. Daarbij hebben verdachte en zijn mededader een van de slachtoffers klemgezet, althans ingesloten, om hem zijn tas af te nemen. Over de reden van deze ontmoeting heeft verdachte niet willen verklaren, maar het eindigde in een schietpartij om ongeveer 19.30 s’avonds in een nauw trappenhuis in hartje Amsterdam, waar kort voor de schietpartij nog meerdere mensen doorheen liepen. Dat hierbij niemand gewond is geraakt, mag een wonder heten.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een persoon in het warenhuis de Bijenkorf door, terwijl het slachtoffer op de grond lag, met kracht te schoppen en te slaan tegen diens lichaam. Dit is bijzonder schokkend en traumatiserend geweest voor de betrokkene. Dat een dergelijke gewelddadige gebeurtenis plaatsvond in een drukbezochte winkel, waarvan onschuldige omstanders getuige waren, versterkt de impact van dit misdrijf nog verder.
Tot slot heeft verdachte samen met anderen een straatroof gepleegd op de openbare weg. Deze was zeer goed voorbereid, gelet op de foto van het slachtoffer dat op de telefoon van verdachte stond en het filmpje met instructies/informatie over het slachtoffer, de locatie en de mogelijke buit. Daarbij hebben de verdachten geweld gebruikt door met kracht aan de tas van het slachtoffer te rukken, waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen en waarna zijn genoodzaakt was haar tas los te laten. Een straatroof is voor het slachtoffer een traumatische ervaring.
De bewezen geachte feiten zijn alle drie gepleegd in of aan een openbare ruimte, te weten in een voor bewoners toegankelijk trappenhuis, in een openbare winkelruimte en op de openbare weg. Door het openlijke karakter van deze gepleegde feiten en daarnaast het daarmee gepaard gaande geweld kunnen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving ontstaan.
Ter terechtzitting heeft verdachte ten aanzien van de openlijke geweldpleging in de Louis Vuittonwinkel een bekennende verklaring afgelegd en verklaard spijt te hebben van zijn handelen. Ten aanzien van de overige feiten heeft verdachte erkend dat hij op de camerabeelden te zien is, maar heeft hij overigens de feiten ontkend.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor openlijke geweldpleging onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 18 juni 2024. Hieruit komt naar voren dat verdachte geweigerd heeft mee te werken en de onderzoekers op basis van het (gebrek aan) onderzoek niet hebben kunnen vaststellen of ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten sprake was van een (forensische relevante) psychische stoornis. Zij kunnen daarmee evenmin een onderbouwd advies geven over een (juridisch) kader.
De reclassering heeft in haar advies van 14 augustus 2024 aangegeven dat eerdere gedragskundige interventies onvoldoende effect hebben gehad, dat de responsiviteit van verdachte laag tot matig is en dat het risico op recidive ingeschat wordt als hoog. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor interventies en/of toezicht.
De rechtbank is op grond van het PBC-rapport en het advies van de reclassering van oordeel dat een gevangenisstraf de enige passende straf is.
De rechtbank heeft gekeken naar oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld. Voor (poging tot) doodslag zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en in het bijzonder naar de opgelegde straf die aan de medeverdachte is opgelegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat het verdachte was die een geladen vuurwapen bij zich had en daarmee heeft geschoten, wat in strafverzwarende zin meetelt. Daarbij heeft verdachte zich aan nog twee andere ernstige strafbare feiten schuldig gemaakt. Gelet op de ernst van alle feiten, de eerdere veroordelingen van verdachte die hem er blijkbaar niet van weerhouden hebben om opnieuw bij geweldsfeiten betrokken te raken, en vanuit het oogpunt van beveiliging van de samenleving, is de rechtbank van oordeel dat deze zaken niet anders kunnen worden afgedaan dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
10.4.
Beslag
Ten aanzien van het in beslag genomen goed, een telefoon, heeft de officier van justitie opgemerkt dat hierover al een beslissing is genomen. Het goed kan worden teruggegeven aan de verdachte.
10.5.
De benadeelde partij in zaak B
10.5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding van € 400,- kan worden toegewezen. Deze dient hoofdelijk te worden opgelegd omdat het feit samen met de medeverdachte is begaan.
10.5.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering immateriële schadevergoeding van € 400,- dient te worden afgewezen dan wel aanzienlijk verminderd, gelet op de mede-aanstootgevende rol van de benadeelde partij. Het causale verband tussen de schade en de acties van verdachte lijkt beperkt, aangezien deze voortkomen uit een eerdere ontvoering waarvan verdachte geen onderdeel was en waarvan ook niet blijkt dat hij daarbij betrokken was.
10.5.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij door de onverhoedse en gewelddadige belaging van hem midden in een winkel dergelijk letsel heeft opgelopen. Dat daarbij ook een rol heeft gespeeld dat een medeverdachte een ruime week ervoor betrokken was bij een ontvoering van de benadeelde partij, maakt niet dat verdachte niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van de openlijke geweldpleging in de Bijenkorf .
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.6.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen art. 36f, 45, 47, 57, 141, 287, 312.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder rubriek 7 (Bewezenverklaring) is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A
Feit 1 primair
Medeplegen poging tot doodslag
Feit 2 primair
Poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van zaak B primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van zaak C
Medeplegen van diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
acht (8) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
een Apple telefoon ( PL1300-2023113653-6348973 ).
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat € 400,- (vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Berkhout voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en S.F. van Merwijk rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.M.M. van Leuven en A.N.R. Narain griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
3 september 2024.