ECLI:NL:RBAMS:2024:5524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
AMS 23/7178 en 23/7184
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting door eiseres in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2024, zijn de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen twee naheffingsaanslagen die haar waren opgelegd op 15 en 24 maart 2023, omdat zij naar eigen zeggen niet in staat was om adequaat te reageren op de stukken die de heffingsambtenaar had ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in haar belangen was geschaad, aangezien zij voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten naar voren te brengen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht had opgelegd, en dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht. Eiseres had ook geen bewijs geleverd dat haar voertuig ten tijde van de controle deelnam aan het verkeer. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de uitspraken op bezwaar voldoende was, ondanks dat deze niet uitgebreid was. De rechtbank heeft wel bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en haar proceskosten moet betalen, omdat er een motiveringsgebrek was geconstateerd in de uitspraken op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/7178 en 23/7184

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 oktober 2023.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen. De gemachtigde van eiseres heeft zich afgemeld voor de zitting. Eiseres is ook niet verschenen.

Feiten en omstandigheden

2.1.
De heffingsambtenaar heeft op 15 maart 2023 een naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd, omdat haar auto met kenteken [kenteken] op [datum 1] 2023 om 21.53 uur geparkeerd stond ter hoogte van [adres 1] in Amsterdam, terwijl daarvoor geen of te weinig parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft op 24 maart 2023 nog een naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd, omdat haar auto met kenteken [kenteken] op [datum 2] 2023 om 23.04 uur geparkeerd stond ter hoogte van [adres 2] in Amsterdam, terwijl daarvoor geen of te weinig parkeerbelasting was voldaan.
2.3.
Met een uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag van 15 maart 2023 ongegrond verklaard. Met een andere uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag van 24 maart 2023 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de naheffingsaanslag van 15 maart 2023 is geregistreerd onder zaaknummer AMS 23/7178. Het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de naheffingsaanslag van 24 maart 2023 is geregistreerd onder zaaknummer
AMS 23/7184.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres heeft opgelegd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden. Omdat eiseres in beide zaken dezelfde gronden heeft ingediend, geldt de bespreking van de gronden voor beide zaken.
Tardieve indiening van de stukken en verzoek om aanhouding
4.1.
Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar buiten de wettelijke termijnen een grote hoeveelheid stukken en verweerschriften in het geding heeft gebracht. Eiseres stelt in haar belangen te zijn getroffen, omdat zij op deze stukken niet kon reageren. Volgens eiseres is sprake van schending van de goede procesorde. Eiseres verzoekt de rechtbank om de stukken buiten beschouwing te laten. Voor zover de rechtbank aanleiding ziet om de stukken wel toe te laten, verzoekt eiseres om de procedures aan te houden en eiseres in de gelegenheid te stellen op deze stukken te reageren.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres door de werkwijze van de heffingsambtenaar niet in haar belangen is geschaad. Voor wat betreft de stukken stelt de rechtbank vast dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase op 13 april 2023, zoals eiseres zelf ook heeft gesteld in haar beroepschrift, reeds een grote hoeveelheid stukken aan eiseres heeft overgelegd. Eiseres had die stukken dus al in haar bezit. De rechtbank is verder gebleken dat eiseres, gelet op het uitgebreide beroepschrift, voldoende in staat is geweest om te kunnen reageren. Eiseres heeft niet onderbouwd op welke wijze zij in haar verdediging is geschaad. De rechtbank ziet ook niet in dat het voor eiseres onmogelijk was om nog op de stukken te reageren. Eiseres had naar de zitting kunnen komen om haar reactie mondeling toe te lichten. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, nu eiseres en haar gemachtigde niet zijn verschenen op de zitting.
4.3.
De rechtbank is het verder niet eens met de stelling van eiseres dat onvoldoende rekening is gehouden met de door de gemachtigde van eiseres opgegeven verhinderdata. In zijn brief van 20 juni 2024 heeft de gemachtigde van eiseres vermeld dat van verhindering in augustus 2024 geen sprake was. Dat de gemachtigde, zoals hij in de brief ook schrijft, een voorkeur had voor de maand oktober 2024, maakt niet dat de zitting niet in augustus 2024 gepland kon worden.
4.4.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat de heffingsambtenaar buiten de wettelijke termijn verweerschriften heeft ingediend, volgt de rechtbank haar niet. De termijn voor het indienen van een verweerschrift is geen fatale termijn, maar een termijn van orde. Bovendien is de heffingsambtenaar, als de rechtbank daar niet om verzoekt, niet verplicht om een verweerschrift in te dienen. In onderhavig geval heeft de rechtbank de heffingsambtenaar enkel in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar de heffingsambtenaar daartoe niet opgeroepen of verplicht.
4.5.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de procedures aan te houden.
Onredelijk korte verzuimhersteltermijn geboden
5.1.
Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar op 13 april 2023 een grote hoeveelheid stukken heeft overgelegd en eiseres daarbij maar een termijn van twee weken heeft gegund om de gronden van het bezwaar te in te dienen. Deze termijn is volgens eiseres te kort.
5.2.
De rechtbank merkt allereerst op dat eiseres niet heeft verzocht om verlenging van de termijn, maar binnen de termijn zonder verder protest de gronden heeft aangevuld. Eiseres heeft verder niet onderbouwd op welke wijze zij in haar verdediging is geschaad. Zonder verdere toelichting valt dan ook niet in te zien dat de gronden door tijdgebrek onvolledig waren. De rechtbank vindt verder dat van een professionele gemachtigde verwacht mag worden dat hij in staat is om binnen twee weken adequaat te reageren op de stukken. De rechtbank vindt deze termijn dan ook redelijk en ziet niet in dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad.
Schending van de hoorplicht
6.1.
Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. In de uitspraken op bezwaar is vermeld dat van horen is afgezien op grond van artikel 7:3, sub e van de Awb [1] . Daarin is bepaald dat van horen kan worden afgezien als volledig aan het bezwaar wordt tegemoet gekomen. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar erkend dat de vermelding in de uitspraken op bezwaar dat is afgezien van een hoorzitting op grond van artikel 7:3, sub e van de Awb een vergissing is geweest. De rechtbank stelt vast dat hiermee sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraken op bezwaar. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren [2] , omdat eiseres daardoor niet is benadeeld.
6.2.
Eiseres voert ook aan dat zich geen uitzondering heeft voorgedaan van de in artikel 7:3 van de Awb genoemde situaties waarin van horen kan worden afgezien en dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden door af te zien van het houden van een hoorzitting in persoon. Voor zover de heffingsambtenaar eiseres heeft uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting, doet dit volgens eiseres niets aan het voorgaande af. Telefonisch horen is alleen mogelijk als eiseres daarom heeft verzocht, dan wel daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.
6.3.
De rechtbank is het niet met eiseres eens dat sprake is geweest van een schending van de hoorplicht. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat hij de gemachtigde van eiseres met de brief van 13 april 2023 heeft uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 1 mei 2023 om 14.00 uur. Hierop is geen reactie gekomen van de gemachtigde van eiseres dat eiseres een hoorzitting in persoon wenste. De heffingsambtenaar heeft verder op 1 mei 2023, 3 mei 2023 en op 19 oktober 2023 geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de gemachtigde van eiseres. De heffingsambtenaar kon de gemachtigde van eiseres al deze keren niet bereiken. De rechtbank vindt dat als eiseres in persoon had willen worden gehoord, zij dit tijdig en duidelijk kenbaar had kunnen maken aan de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres daartoe voldoende in de gelegenheid gesteld.
Onbegrijpelijke motivering en verzoek om terugwijzing naar de heffingsambtenaar
7.1.
Eiseres voert aan dat de motivering van de uitspraken op bezwaar maar uit twee alinea’s bestaat en dat zij deze niet kan volgen. Zij stelt dat de heffingsambtenaar aan alle bezwaargronden voorbij is gegaan. Eiseres verzoekt daarom de zaak naar de heffingsambtenaar terug te wijzen. Volgens eiseres bestaan er, doordat de heffingsambtenaar aan alle bezwaargronden voorbij is gegaan, nog geschillen tussen haar en de heffingsambtenaar.
7.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Hoewel de motivering in de uitspraken op bezwaar niet heel uitgebreid is, vindt de rechtbank deze toereikend. Met de motivering in de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aan eiseres de belangrijkste redenen kenbaar gemaakt waarom hij haar bezwaren ongegrond heeft verklaard.
7.3.
Voor zover er, met betrekking tot deze en met betrekking tot de navolgende beroepsgronden, sprake zou kunnen zijn van een motiveringsgebrek in de uitspraken op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat eiseres door dit (eventuele) gebrek niet is benadeeld. In het verweerschrift en op de zitting heeft de heffingsambtenaar zijn motivering naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht. Eiseres heeft verder in bezwaar en in beroep al haar gronden uitgebreid naar voren kunnen brengen. Eiseres is ook in de gelegenheid gesteld om op de zitting haar standpunten toe te lichten, dan wel door haar gemachtigde te laten toelichten. Dat eiseres of de gemachtigde van eiseres daarvan geen gebruik heeft gemaakt is haar eigen keuze. Eiseres heeft deze beroepsgrond verder ook niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar.
Onbevoegdheid ambtenaren en inbreuk op het recht van privéleven
8.1.
Eiseres betwist de bevoegdheid van de ambtenaren die betrokken waren bij het opleggen van de naheffingsaanslagen. Volgens eiseres moet de heffingsambtenaar bewijs leveren van de bevoegdheid van voornoemde betrokken ambtenaren. Eiseres betwist verder dat de betrokken ambtenaren die bij de controle betrokken waren, bevoegd waren tot het verzamelen van persoonsgegevens. Zonder een rechtvaardiging is dit een inbreuk op artikel 8 van het EVRM. [3]
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslagen waar het in deze zaken om gaat beide zijn opgelegd door de inspecteur van Belastingen van de gemeente Amsterdam en dat uit het Aanwijzings- en benoemingsbesluit [4] volgt dat deze daartoe bevoegd is. Eiseres heeft verder niets aangevoerd waaruit twijfel ontstaat over de bevoegdheid van de betrokken ambtenaren.
8.3.
Voor zover eiseres de bevoegdheid betwist van de scancontroleurs, volgt de rechtbank het betoog van de heffingsambtenaar die de volgende toelichting heeft gegeven: uit het Bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie Amsterdam [5] volgt dat aan de
rve-directeur parkeren de bevoegdheid tot het aanstellen van medewerkers van [bedrijf] is gemandateerd, die werkzaamheden verrichten inzake de heffing en invordering van parkeerbelastingen, voor zover dit uit hun arbeidsovereenkomst blijkt of als zij de functie vervullen van teamleider parkeercontroleur of parkeercontroleur-A, als onbezoldigd ambtenaar in de zin van artikel 1.2 onder d van de NRGA [6] . Verder is in het Bevoegdhedenbesluit aan de rve-directeur Parkeren in de hoedanigheid van aangewezen heffingsambtenaar voor parkeerbelastingen de bevoegdheid gemandateerd om ondermandaat te verlenen aan medewerkers werkzaam bij [bedrijf] BV om overeenkomstig artikel 231, lid 2, onderdelen b en c, van de Gemeentewet, de daaruit voortvloeiende of daarmee samenhangende rechtshandelingen te verrichten als ambtenaar belast met de heffing en invordering van parkeerbelastingen voor de gemeente Amsterdam. De ambtenaren die betrokken waren bij de controle waren dus bevoegd om deze controle uit te voeren.
8.4.
Ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens ten behoeve van parkeerbelasting overweegt de rechtbank verder dat dit valt onder de uitvoering van de publieke taken in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG [7] . Het heffen van parkeerbelasting vindt zijn grondslag in de artikelen 225 en 234 van de Gemeentewet. Dit wordt nader vastgelegd in de gemeentelijke belastingverordening, zo ook in de gemeente Amsterdam. Bezien in samenhang met de in artikel 43 van de WVW [8] voorziene bevoegdheid om gegevens uit het kentekenregister te verstrekken voor de uitoefening van een publieke taak, vormt dit een wettelijke basis voor de heffingsambtenaar om het kenteken van een geparkeerde auto te koppelen aan de persoon van de kentekenhouder. Dit heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 10 april 2020 [9] reeds geoordeeld. Dit geldt ook voor het met behulp van een scanauto controleren of de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. De verwerking van de persoonsgegevens voor het controleren van het betaald zijn van parkeerbelasting, is dus rechtmatig. [10]
Feiten en omstandigheden niet betrokken bij heroverweging en zorgvuldigheidsbeginsel
9.1.
Eiseres voert aan dat zij specifieke feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit volgt dat het voertuig ten tijde van de controle deelnam aan het verkeer, dan wel dat sprake was van instappen. Eiseres heeft de heffingsambtenaar verzocht om de scanfoto’s na te gaan, aangezien deze haar stelling zullen ondersteunen. Volgens eiseres is de heffingsambtenaar volledig ongemotiveerd voorbijgegaan aan hetgeen zij heeft aangevoerd. Van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat hij, als hij beschikt over informatie of documenten die de stellingen van eiseres ondersteunen, deze informatie in het geding brengt.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de scanfoto’s van de parkeeracties van eiseres op [datum 1] 2023 en op [datum 2] 2023 in het geding heeft gebracht. De heffingsambtenaar heeft de informatie waarover hij beschikt dus overgelegd. De rechtbank is verder met de heffingsambtenaar van oordeel dat deze foto’s het standpunt van eiseres dat haar voertuig ten tijde van de controles deelnam aan het verkeer, dan wel dat sprake was van in- of uitstappen niet ondersteunen. Op de foto’s van beide parkeeracties is te zien dat de auto stilstaat op een parkeerplek. De lampen van de auto staan bij beide parkeeracties uit en er zijn of staan geen personen in of rondom de auto. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van deelname aan het verkeer of van in- of uitstappen.
9.3.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat alleen op grond van de scanfoto’s niet is vast te stellen of het voertuig deelneemt aan het verkeer of dat sprake is van in- of uitstappen. De rechtbank volgt eiseres hierin, mede gelet op het voorgaande, niet. Zoals de rechtbank heeft overwogen blijkt uit de scanfoto’s voldoende duidelijk dat de auto van eiseres geparkeerd stond en dat geen sprake was van deelname aan het verkeer of van in- of uitstappen.
Geen gelegenheid geboden tot bewijslevering
10. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar heeft nagelaten haar in de gelegenheid te stellen tot nadere bewijslevering. Op grond van een redelijke verdeling van de bewijslast had de heffingsambtenaar dit wel moeten doen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de wet volgt niet dat de heffingsambtenaar eiseres hiervoor nogmaals de gelegenheid had moeten bieden. Eiseres heeft ook niet toegelicht wat zij in de bezwaarfase nog had willen bewijzen. Voor zover zij alsnog bewijs had willen inbrengen, is niet duidelijk geworden dat dit niet mogelijk was.
Aanwijzing fiscale parkeerplaats
11. Eiseres betwist dat haar auto is aangetroffen op een plaats die is aangewezen als een fiscale parkeerplaats, niet zijnde een vergunninghouderplaats. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Op de website van de gemeente Amsterdam is vermeld dat de parkeerplaatsen ter hoogte van zowel [adres 1] als [adres 2] zijn aangemerkt als fiscale parkeerplaatsen.
Kenbaarheid betaaldparkerenregime
12.1.
Eiseres betwist dat ten tijde van de controle kenbaar was dat ter plaatse sprake was van een betaaldparkerenregime. Volgens eiseres moet de heffingsambtenaar bewijs indienen dat er een aanwijsbesluit is genomen.
12.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres bij het parkeren ter hoogte van [adres 1] op [datum 1] 2023, alsnog om 22.09 uur parkeerbelasting heeft voldaan. Daaruit blijkt dat het parkeerregime daar voldoende duidelijk voor haar was. De rechtbank overweegt verder dat eiseres bij het parkeren een onderzoeksplicht heeft, dat betekent dat zij moet onderzoeken welk parkeeregime geldt als zij ergens parkeert. Bij het parkeren bij de [adres 2] op [datum 2] 2023 had het voor eiseres ook duidelijk moeten zijn dat daar een betaaldparkerenregime gold. In deze straat staan meerdere parkeerautomaten, waaruit eiseres had kunnen opmaken dat zij hier moest betalen voor het parkeren. Voor zover eiseres heeft gesteld dat de heffingsambtenaar bewijs moet leveren dat er een aanwijsbesluit is genomen, volgt de rechtbank eiseres niet. Het is namelijk aan eiseres om bij de start van het parkeren aan haar onderzoeksplicht te voldoen.

Conclusie en gevolgen

13.1.
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De heffingsambtenaar heeft beide naheffingsaanslagen terecht aan eiseres opgelegd.
13.2.
Vanwege het in 6.1 geconstateerde gebrek in de uitspraken op bezwaar, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres moet vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht € 218,75 (1 punt voor het indienen van beroepschriften in beide zaken met een waarde van € 875 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van de beroepschriften, omdat het gaat om samenhangende zaken en omdat eiseres, op verzoek van haar gemachtigde, ook maar één keer griffierecht heeft betaald in beide zaken. De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 0,25, omdat het hier gaat om een kennelijke en evidente vergissing van de heffingsambtenaar in de uitspraken op bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
3.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
4.Benoemings- en aanwijzingsbesluit heffing en invordering gemeentelijke belastingen Amsterdam.
5.Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent bevoegdheden ambtelijke organisatie.
6.Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam.
7.Algemene Verordening Gegevensbescherming.
8.Wegenverkeerswet 1994.
9.Zie het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:639.
10.Zie ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 23 januari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:284.