ECLI:NL:RBAMS:2024:5542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/13/740110 / HA ZA 23-881
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling lening door religieuze stichting aan particuliere eiseres

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een particuliere eiseres en de Stichting Welzijn voor Moslims in Nederland (SWM). De eiseres, die al jarenlang betrokken is bij SWM, vorderde een bedrag van € 73.130,00 van SWM, dat zij in de vorm van leningen had verstrekt. SWM betwistte het bestaan van een geldleningsovereenkomst en stelde dat de eiseres juist nog geld aan hen verschuldigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen en dat SWM nog € 4.300,00 aan de eiseres moet terugbetalen, met wettelijke rente en kosten. De rechtbank oordeelde dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd van de leningen en dat de verweren van SWM niet opgingen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten, die SWM moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke documentatie en bewijsvoering in civiele geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/740110 / HA ZA 23-881
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. K. Haak,
tegen
STICHTING WELZIJN VOOR MOSLIMS IN NEDERLAND,
te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: SWM,
advocaat: mr. O.J. Hennis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 augustus 2023, met producties 1 tot en met 9,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 32,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 10 tot en met 33,
- het tussenvonnis van 10 april 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juni 2024,
- het nagezonden bericht van mr. Haak op 2 juli 2024 en de reactie daarop van mr. Wester.
1.2.
Naar aanleiding van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juni 2024, heeft mr. Haak terecht opgemerkt dat er delen van de spreekaantekeningen niet integraal of samengevat zijn voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank gaat in dit vonnis uit van wat ter zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is de kern van de zaak?

2.1.
SWM is een religieuze stichting die zich inzet voor het welzijn van moslims in Nederland. [eiseres] en haar familie zijn al jarenlang betrokken bij SWM. [eiseres] stelt dat zij in 2001, 2008 en 2009 diverse “karz hasana” leningen heeft verstrekt aan SWM. Ter verduidelijking van die leningen, hebben partijen in 2009 een geldleningsovereenkomst ondertekend voor een bedrag van € 170.000,00, aldus [eiseres] . De lening is in de jaren daarna tot 16 juli 2019 opgelopen tot een totaal van € 259.130,00. Daarna heeft SWM verschillende terugbetalingen gedaan aan [eiseres] tot 17 november 2021, waardoor er nu nog een geleend bedrag van € 73.130,00 open staat. [eiseres] vordert daarom betaling van € 73.130, met wettelijke rente en kosten.
2.2.
Volgens SWM is er geen sprake van een geldige geldleningsovereenkomst tussen partijen. Partijen hebben wel over en weer bedragen aan elkaar betaald en na onderzoek in haar administratie, stelt SWM dat [eiseres] juist nog geld moet terugbetalen aan SWM. In reconventie en na eiswijziging op de mondelinge behandeling, eist SWM € 31.000,00 van [eiseres] op grond van onverschuldigde betaling.
2.3.
De rechtbank oordeelt dat SWM € 4.300,00 moet terugbetalen aan [eiseres] , met wettelijke rente en kosten. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.

3.De beoordeling

in conventie en reconventie
3.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden beoordeeld.
Er is een geldleningsovereenkomst tot stand gekomen tussen [eiseres] en SWM
3.2.
Bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen en zo ja, hoe die moet worden uitgelegd, is van belang wat partijen over en weer hebben gezegd, geschreven en gedaan, hoe zij dat hebben begrepen en hoe zij dat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten begrijpen. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken en de gedragingen van partijen valt af te leiden dat [eiseres] bedragen heeft betaald als lening aan SWM. De stellingen die SWM tegen het bestaan van de lening(en) heeft aangevoerd slagen niet. De rechtbank legt hierna uit waarom.
3.3.
[eiseres] stelt dat zij sinds 2008 geldbedragen heeft geleend aan SWM. Op 20 november 2009 zouden [eiseres] en SWM de stand van zaken hebben vastgelegd in een karz hasana formulier. [eiseres] heeft een kopie van een karz hasana overeenkomst van 20 november 2009 overgelegd die ziet op een uitgeleend bedrag van € 170.000. Daarnaast heeft [eiseres] een deel van een aflossingsschema overgelegd, waarin volgens haar werd bijgehouden wat partijen over en weer aan elkaar zouden hebben betaald. Vervolgens heeft SWM het volledige aflossingsschema overgelegd (hierna: het aflossingsschema), zoals zij dit in de administratie heeft aangetroffen. Hierop staat een groot aantal betalingen genoteerd door de jaren heen.
3.4.
SWM betwist dat er geldleningsovereenkomst bestaat tussen partijen, omdat geen originele geldleningsovereenkomst te vinden is in de administratie van SWM. SWM betwist de echtheid van de overeenkomst die door [eiseres] is overgelegd. De rechtbank gaat niet mee in dit verweer, omdat het niet noodzakelijk is om te beschikken over de originele overeenkomst om vast te kunnen stellen of een geldleningsovereenkomst tussen partijen bestaat.
3.5.
SWM stelt verder dat SWM niet rechtsgeldig vertegenwoordigd is bij het aangaan van de schriftelijke overeenkomst van 20 november 2009. SWM betwist namelijk dat de handtekeningen op het document echt zijn. [eiseres] heeft de echtheid van de handtekeningen vervolgens onderbouwd door een getuigenverklaring over te leggen van de heer [penningmeester] , de penningmeester destijds, waarin hij verklaart dat hijzelf en de eveneens op het document genoemde heer [voorzitter] , de voorzitter destijds, de overeenkomst daadwerkelijk hebben ondertekend. De blote betwisting van SWM legt onvoldoende gewicht in de schaal. De rechtbank oordeelt dat de echtheid van de handtekeningen hiermee dan ook voldoende is komen vast te staan.
3.6.
Ook stelt SWM dat deze overeenkomst niet geldig is, vanwege het ontbreken van de handtekening [eiseres] zelf. [eiseres] heeft daarop toegelicht dat haar handtekening wel op de originele overeenkomst stond, maar vermoedelijk is weggevallen op de kopie van de overeenkomst. [eiseres] achtte zich in ieder geval gebonden aan de overeenkomst. De rechtbank volgt [eiseres] in haar standpunt. Uit de stellingen en gedragingen van [eiseres] blijkt duidelijk dat zij de wil had de lening(en) aan te gaan.
3.7.
De rechtbank passeert ook het verweer van SWM dat de bestuurders niet bevoegd zouden zijn geweest om de overeenkomst te ondertekenen en dat [eiseres] de bevoegdheid op basis van artikel 25 van de Handelsregisterwet in de statuten had moeten controleren. Deze bepaling kan aan [eiseres] niet worden tegengeworpen. [eiseres] mocht er gelet op de uitlatingen en gedragingen van (of namens) SWM op vertrouwen dat tussen hen sprake was van een geldige geldleningsovereenkomst.
3.8.
Tot slot, stelt SWM als verweer dat de totale karz hasana lening niet geldig is, vanwege een belangenverstrengeling. De bestuurders die de overeenkomst hebben ondertekend zijn de echtgenoot en de vader van [eiseres] , waardoor zij een persoonlijk belang hadden bij het aangaan van de lening, aldus SWM. Tijdens de mondelinge behandeling heeft SWM toegelicht dat het tegenstrijdig belang bestaat uit het feit dat de procedure van het aangaan van de overeenkomst niet transparant is verlopen en dat SWM [eiseres] kon voortrekken bij het terugbetalen van leningen. Ook dit verweer verwerpt de rechtbank. Gelet op het feit dat het bestuur destijds alleen bestond uit de echtgenoot en de vader van [eiseres] , waren dit de aangewezen bestuursleden om de overeenkomst te ondertekenen. Dat overeenkomsten worden ondertekend door familieleden van degene met wie de overeenkomst wordt aangegaan, was gebruikelijk binnen de stichting, zoals toegelicht door [eiseres] . [eiseres] had zich niet bewust hoeven zijn van een bevoegdheidsbeperking door een mogelijke belangenverstrengeling. Zij mocht erop vertrouwen dat het bestuur vertegenwoordigingsbevoegd was om de leningen met haar aan te gaan.
3.9.
Op basis van het document van 20 november 2009, het aflossingsschema met de daarop gegeven toelichting en de betalingen die over en weer hebben plaatsgevonden door de jaren heen oordeelt de rechtbank dat er sprake was van een geldleningsovereenkomst, op basis waarvan SWM het geld dat zij ontvangen heeft van [eiseres] (voor zover dit niet was aan te merken als een gift) moet terugbetalen aan [eiseres] .
SWM is nog € 4.300,00 verschuldigd aan [eiseres]
3.10.
Nu dient te worden beoordeeld hoeveel [eiseres] heeft uitgeleend aan SWM en hoeveel SWM daarvan al aan [eiseres] heeft terugbetaald. Volgens [eiseres] moet SWM nog € 73.130,00 aan haar terugbetalen. SWM stelt dat [eiseres] juist nog € 31.000,00 aan SWM moet betalen, omdat zij dit teveel betaald heeft. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat alle feitelijke informatie die zij konden achterhalen in geding is gebracht. Zij wensen, zo begrijpt de rechtbank, op basis van deze informatie een beslissing over wat er uiteindelijk verschuldigd is.
Het aflossingsschema
3.11.
[eiseres] stelt dat alle bedragen die zij geleend en geschonken heeft aan SWM zijn terug te vinden op het aflossingsschema. [eiseres] heeft toegelicht dat het bijhouden van de stand van zaken in zo’n aflossingsschema de algemene werkwijze binnen SWM was. De heer [naam 1] heeft dit bevestigd. Ook heeft [eiseres] verschillende andere aflossingsschema’s overgelegd om daarmee de algemene werkwijze bij karz hasana leningen en de betalingen op haar eigen aflossingsschema te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de beschrijving van deze algemene werkwijze, gelet op de gemotiveerde betwisting van SWM, onvoldoende is om aan te nemen dat alle individuele betalingen op het aflossingsschema van [eiseres] daadwerkelijk zijn verricht.
3.12.
De stelling van [eiseres] dat de rechtbank integraal uit kan gaan van alle betalingen op het aflossingsschema, omdat bestuurders op dat schema getekend hebben voor de betalingen volgt de rechtbank ook niet. De handtekeningen op het aflossingsschema zouden tot 10 april 2020 gezet zijn door haar inmiddels overleden vader. SWM heeft de echtheid van de handtekeningen op het aflossingsschema gemotiveerd betwist, waarna [eiseres] de echtheid van die handtekeningen niet verder heeft onderbouwd. Bovendien is niet alles even goed leesbaar. Ook op grond hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat alle individuele betalingen in het aflossingsschema daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
3.13.
De rechtbank zal daarom per individuele betaling in het aflossingsschema beoordelen of de gestelde betaling voldoende is onderbouwd. De rechtbank verdeelt de betalingen daarbij onder in drie verschillende categorieën: banktransacties, contante betalingen en overige betalingen. De rechtbank bespreekt hieronder per categorie welke betalingen voldoende zijn komen vast te staan.
Banktransacties
3.14.
SWM erkent dat zij € 219.500,00 per bank heeft ontvangen van [eiseres] . De rechtbank begrijpt dat het gaat om de volgende betalingen:
15 november 2008
€ 27.000,00 (overige € 5.000 was een gift)
3 december 2008
€ 15.000,00 (overige € 5.000 was een gift)
18 december 2008
€ 10.000,00 (overige € 5.000 was een gift)
16 januari 2009
€ 7.500,00
23 maart 2009
€ 25.000,00
6 april 2009
€ 15.000,00
14 juli 2009
€ 20.000,00
20 augustus 2009
€ 10.000,00
24 september 2009
€ 20.000,00
3 december 2009
€ 35.000,00
2 februari 2010
€ 20.000,00
20 april 2010
€ 10.000,00
16 juli 2019
€ 5.000,00
3.15.
Over de overige banktransacties die door SWM worden betwist en daarna door [eiseres] verder zijn onderbouwd, oordeelt de rechtbank als volgt.
3.16.
De gestelde banktransactie van € 5.000,00 op 10 november 2009 is na de betwisting van SWM onvoldoende onderbouwd door [eiseres] . Op zich heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat haar zus, mevrouw [naam 2] op die dag € 30.000,00 heeft overgemaakt aan SWM door een bankafschrift over te leggen, maar dat daarvan € 5.000,00 bedoeld was voor de lening van [eiseres] is een blote stelling. De rechtbank kan op basis hiervan niet kan vaststellen dat deze transactie ten behoeve van [eiseres] is verricht.
3.17.
Voor de betaling van € 800,00 op 20 augustus 2010 geldt dat [eiseres] na de betwisting van SWM onvoldoende heeft onderbouwd dat het hier gaat om een lening in plaats van een gift. [eiseres] heeft een deel van haar bankboek overgelegd waarop te zien is dat er € 800,00 is overgemaakt aan SWM op een moment in 2010. Echter, daarbij staat in de beschrijving “gift iftarie”. Die omschrijving duidt op een gift, waardoor de rechtbank er niet van uit gaat dat dit bedrag door [eiseres] aan SWM is geleend.
3.18.
De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [eiseres] in totaal € 219.500,00 per bank heeft overgemaakt als lening aan SWM.
Contante betalingen
3.19.
SWM heeft alle contante betalingen van [eiseres] gemotiveerd betwist en stelt dat zij nooit contante betalingen van [eiseres] heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt als volgt over de contante betalingen.
3.20.
Veel contante betalingen heeft [eiseres] na de betwisting daarvan door SWM niet verder concreet onderbouwd, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat de betalingen daadwerkelijk zijn verricht. Het gaat in totaal om € 227.775,00. [eiseres] heeft in het algemeen toegelicht dat zij over veel contant geld beschikte door haar tandartspraktijken en werkzaamheden als spoedtandarts. Die algemene toelichting is onvoldoende om per individuele contante betaling vast te stellen dat deze door [eiseres] aan SWM zijn verricht.
3.21.
Een aantal contante betalingen heeft [eiseres] wel geprobeerd verder concreet te onderbouwen door te verwijzen naar documenten die volgens haar komen uit haar bankboek. Dat betreft de contante betalingen op 31 oktober 2010, 4 en 19 november 2010 en 21 december 2010. Deze documenten geven wat de rechtbank betreft onvoldoende steun aan de gestelde betalingen om aan te nemen dat deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Het gaat namelijk telkens alleen om een tabel waarin betalingen zijn genoteerd, terwijl niet concreet is gemaakt op basis van welke informatie deze tabel is opgesteld, door wie en wanneer. Deze contante betalingen zullen de rechtbank dan ook niet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van de lening.
3.22.
[eiseres] heeft een aantal contante betalingen verder onderbouwd door bankafschriften te overleggen, waarop te zien is dat zij geld van haar bankrekening heeft gepind of dat zij geld op haar bankrekening heeft gestort. Aangezien [eiseres] blijkens de afschriften heel regelmatig (soms zelfs meerdere keren op een dag) geld stortte of opnam van haar rekening, zal de rechtbank alleen aannemen dat opgenomen geld werd betaald aan SWM als het verband tussen de transactie en de omschrijving op het aflossingsschema concreet genoeg is. De rechtbank acht het merendeel van deze contante betalingen tegen die achtergrond onvoldoende onderbouwd met de overgelegde bankafschriften en licht dit als volgt toe.
  • Voor de betaling van € 3.000,00 op 15 juni 2011 geldt dat er onvoldoende concreet verband is met de storting van € 3.400,00 op 10 mei 2011, gelet op de data die ver uit elkaar liggen en het feit dat de bedragen meer dan 10 procent van elkaar verschillen. Daarom is onvoldoende aannemelijk dat het gestorte bedrag daadwerkelijk heeft geleid tot de gestelde contante betaling aan SWM.
  • Voor de gestelde contante betalingen van 11 juni 2023 van € 6.400,00 en van 5 juli 2013 van € 6.000,00 geldt dat de gestelde contante betaling meer dan 10 procent afwijkt van hetgeen [eiseres] op die dagen heeft gepind (respectievelijk € 5.500,00 en € 5.000,00). De rechtbank acht het verband daarom onvoldoende concreet om aan te nemen dat het gepinde gedrag daadwerkelijk heeft geleid tot de contante betalingen aan SWM, zoals genoteerd in het aflossingsschema.
  • Voor de gestelde contante betaling van 12 februari 2014 van € 3.000,00 oordeelt de rechtbank ook dat het onvoldoende is onderbouwd door het bankafschrift waarop te zien is dat er op 8 en 12 februari 2014 geld is opgenomen van een totaalbedrag van € 3.000,00. Op het bankafschrift is namelijk verder te zien dat [eiseres] toen ook veel andere bedragen pint en zodoende is niet te herleiden of het gestelde bedrag daadwerkelijk naar SWM ging.
3.23.
Twee contante betalingen aan SWM heeft [eiseres] wel voldoende onderbouwd door bankafschriften over te leggen. Dat betreft de volgende twee betalingen:
  • Voor de contante betaling op 8 mei 2013 van € 10.000,00 heeft [eiseres] een bankafschrift overgelegd, waarop te zien is dat ze op diezelfde dag € 10.000,00 heeft opgenomen. Omdat dit dezelfde datum en hetzelfde bedrag is als wat is genoteerd op het aflossingsschema, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [eiseres] op die dag € 10.000,00 in contanten heeft betaald aan SWM.
  • Voor de contante betaling van 16 juli 2019 van € 5.000,00 heeft [eiseres] een bankafschrift overgelegd, waarop is te zien dat ze op diezelfde dag € 10.000,00 heeft gepind, waarvan volgens [eiseres] € 5.000,00 is bedoeld als gift en € 5.000,00 als lening. Omdat het om dezelfde datum gaat en in het aflossingsschema “€ 5.000,00 kh, € 5.000,00 donatie” is opgenomen, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [eiseres] hier € 5.000,00 heeft uitgeleend aan SWM.
3.24.
Ten aanzien van een aantal (betwiste) betalingen blijkt niet uit het aflossingsschema op welke wijze dit zou zijn voldaan. Gelet op de onderbouwing van [eiseres] , die ziet op opnames en vervolgens betaling aan SWM, neemt de rechtbank deze gestelde betalingen mee in dit deel van de beoordeling. Voor de gestelde betaling van 4 augustus 2012 van € 1.850,00 wijst [eiseres] op een bankafschrift, waarop te zien is dat zij op 30 juli in totaal € 1.600,00 heeft gepind. Voor de gestelde transacties van 30 december 2012 en 10 januari 2013 van samen € 42.565,00 wijst [eiseres] op bankafschriften waarop te zien is dat [eiseres] op 29 en 31 december 2012 in totaal € 30.000,00 heeft opgenomen. Voor al deze transacties acht de rechtbank het verband tussen de data en de bedragen te dun om aan te nemen dat de gestelde betalingen aan SWM daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
3.25.
Op basis van het voorgaande, acht de rechtbank aannemelijk dat [eiseres] in totaal € 15.000,00 contant heeft uitgeleend aan SWM.
Overige betalingen
3.26.
In het aflossingsschema staat soms een omschrijving waaruit niet is af te leiden waar de betaling op ziet. Er staan (soms onleesbare) namen en termen. [eiseres] onderbouwt een aantal betalingen door te stellen dat notering van de naam, zoals “ [naam 3] ” of “ [naam 4] ”, bij de beschrijvingen op het aflossingsschema betekent dat die personen de transactie hebben genoteerd of erbij waren om het bedrag te tellen. De enkele notitie van een naam is echter onvoldoende om aan te nemen dat een betaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
3.27.
Ten aanzien van betalingen waarbij “ [naam 2] ” genoteerd is in het aflossingsschema, stelt [eiseres] dat deze zien op transacties onderling tussen de leningen van [eiseres] en haar zus [naam 2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verder toegelicht dat een schuld van [naam 2] aan [eiseres] werd afgehandeld door geld van de lening van [naam 2] aan SWM af te boeken en bij te schrijven op de lening van [eiseres] aan SWM. Ter onderbouwing heeft [eiseres] ook een verklaring van [naam 2] overgelegd, waarin [naam 2] verklaart dat er inderdaad op deze wijze geld van haar lening werd overgeheveld naar de lening van [eiseres] .
3.28.
SWM heeft betwist dat er daadwerkelijk geld overgeheveld is van de lening van [naam 2] naar de lening van [eiseres] , omdat dit binnen de islamitische leer niet is toegestaan. De rechtbank volgt SWM niet in dit standpunt. Dat dit over het algemeen binnen de islamitische leer niet toegestaan zou zijn, betekent niet dat het daarom niet in dit concrete geval toch gebeurd kan zijn. De rechtbank wijst daarom ook het bewijsaanbod van SWM over de algemene leer op dit punt af. Verder wijst de rechtbank het verweer van SWM af dat de medewerking voor de contractovername hier ontbreekt. Van het overnemen van de gehele rechtsbetrekking was geen sprake. Het was enkel de bedoeling dat SWM een aantal losse bedragen aan [eiseres] (en niet langer aan haar zus) zou betalen en SWM was daarmee blijkens de wijze waarop dit is verwerkt op het aflossingsschema ook akkoord.
3.29.
Op basis van het aflossingsschema, de toelichting van [eiseres] en de verklaring van haar zus, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de gestelde bedragen door SWM aan [eiseres] dienden te worden terugbetaald. Dit gaat in totaal om € 20.300,00 (zie 6 en 15 juli 2010, 5 augustus 2010 en 25 oktober 2011).
3.30.
Tot slot onderbouwt [eiseres] een aantal transacties door te stellen dat zij regelmatig geld leende aan SWM voor verschillende projecten, waardoor er bij die transacties dan “balustrade”, “schoonmaker”, “loodgieter” en “ornament” staat. Los van het feit dat [eiseres] verder niet heeft toegelicht om welke specifieke betalingen het dan gaat en dat uit de beschrijvingen in het aflossingsschema ook moeilijk is af te leiden, is een enkele notitie van een projectterm onvoldoende om vast te kunnen stellen dat een betaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom niet mee in deze onderbouwing.
3.31.
Op basis van het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [eiseres] in totaal € 20.300,00 heeft uitgeleend aan SWM in de categorie overige transacties.
De conclusie
3.32.
Op basis van het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [eiseres] in totaal € 254.800,00 heeft uitgeleend aan SWM.
3.33.
SWM stelt gemotiveerd dat zij in totaal € 250.500,00 heeft betaald aan [eiseres] . Dit is door [eiseres] niet betwist.
3.34.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat SWM nog € 4.300,00 moet betalen aan [eiseres] .
Wettelijke rente
3.35.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente toe. [eiseres] heeft SWM in gebreke gesteld met de brief van 12 juni 2023, waarin een termijn tot 20 juli 2023 staat om het openstaande bedrag te betalen. De rechtbank volgt SWM niet in haar standpunt dat de gegeven termijn niet redelijk is, omdat de termijn meer dan een maand is en de lening bovendien direct opeisbaar was. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 20 juli 2023 tot aan de datum van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.36.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.506,30. [eiseres] heeft voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zoals de brieven die door [eiseres] aan SWM zijn gestuurd gericht op de incassering van haar vordering. Na het verweer van SWM dat er geen ruimte was voor inhoudelijke discussie of het buiten rechte afdoen van de zaak, heeft [eiseres] toegelicht dat dit te wijten is aan de summiere reactie van SWM. Daarop heeft SWM verder niet meer gereageerd. De rechtbank gaat daarom niet mee in het verweer van SWM dat [eiseres] de buitengerechtelijke incassokosten aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank gaat ook niet mee in het verweer van SWM dat de vergoeding afgewezen moet worden, omdat [eiseres] verzekerd is bij DAS. Een rechtsbijstandsverzekering staat vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten niet in de weg. Het gevorderde bedrag van buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De rechtbank zal daarom het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief van € 555,00.
Proceskosten
3.37.
SWM is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Gelet op de nauwe samenhang tussen het verweer in reconventie van [eiseres] en de vorderingen in conventie, worden de procespunten voor reconventie gehalveerd. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.302,50
(2,5 punten × € 521,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.013,92

4.De beslissing

in conventie en reconventie
De rechtbank
4.1.
veroordeelt SWM om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt SWM om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 555,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.3.
veroordeelt SWM in de proceskosten van € 3.013,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als SWM niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, ondersteund door mr. F.A. Nusman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.