In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor zorg, zoals deze door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) in rekening is gebracht. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B.G. Meijer, had bezwaar gemaakt tegen een correctiefactuur die op 21 februari 2023 was verstuurd, waarin een bedrag van € 2.162,98 voor de eigen bijdrage over de periode van oktober 2022 tot en met februari 2023 werd opgevoerd. Eiser stelde dat hij de eigen bijdrage voor december 2022 al had betaald en dat de hoorplicht was geschonden, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaren mondeling toe te lichten.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar oordeelde dat eiser recht had op vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de terugbetaling van de eigen bijdrage voor december 2022 correct was, omdat deze pas met de correctiefactuur van 21 februari 2023 in rekening was gebracht. Eiser had geen bewijs geleverd dat de facturen onjuist waren en de rechtbank vond het voorstelbaar dat eiser door de opeenvolging van correctiefacturen het overzicht was kwijtgeraakt. De rechtbank oordeelde dat het CAK onvoldoende contact met eiser had opgenomen om uitleg te geven over de facturen, wat leidde tot verwarring.
De rechtbank besloot dat het achterwege blijven van de hoorzitting een procedurefout was, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van eiser had geleid. De rechtbank bepaalde dat het CAK het griffierecht van € 50,- aan eiser moest vergoeden en dat verweerder € 1.750,- aan proceskosten aan eiser moest betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is naar de betrokken partijen verzonden.