ECLI:NL:RBAMS:2024:5709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
AMS 24/2498
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herbeoordeling van kinderopvangtoeslag in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.A. Dayala, en de minister van Financiën, Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach en mr. I. Kayhan. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 26 maart 2024, waarin haar bezwaar tegen de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag ongegrond werd verklaard. De herbeoordeling vond plaats in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres stelde dat zij recht had op compensatie voor de jaren 2006 tot en met 2008, omdat verweerder vooringenomen had gehandeld en haar financiële problemen en gezondheidsklachten had veroorzaakt.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiseres had eerder een verzoek ingediend voor herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag, waarop verweerder drie primaire besluiten heeft genomen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat er geen sprake was van vooringenomenheid of hardheid van het systeem. De neerwaartse bijstellingen van de kinderopvangtoeslag waren het gevolg van wijzigingen in het toetsingsinkomen en de opvanguren, en niet van onterecht handelen van verweerder.

Eiseres heeft ook een tegemoetkoming op basis van opzet of grove schuld aangevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet heeft aangetoond dat zij betalingsregelingen had aangevraagd die door verweerder ten onrechte zijn geweigerd. De rechtbank volgt de uitleg van verweerder dat een technische fout heeft geleid tot een verkeerde vermelding van de opvanginstelling in de documenten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om compensatie en tegemoetkoming af. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.A. Dayala),
en

de minister van Financiën, Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Hamdach en mr. I. Kayhan).

Inleiding

1.1.
Met de besluiten van 19 juli 2021, 30 november 2021 en 30 november 2021 (de primaire besluiten 1, 2 en 3) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag van eiseres herbeoordeeld in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.2.
Met het besluit van 26 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft op 8 oktober 2020 bij verweerder een verzoek gedaan voor een herbeoordeling voor haar kinderopvangtoeslag in het kader van de Wht.
3.1.
Met het primaire besluit 1 heeft verweerder laten weten dat eiseres voor de jaren 2006 tot en met 2008 geen compensatie krijgt omdat bij de beoordeling van haar kinderopvangtoeslag over die jaren geen fouten zijn gemaakt.
3.2.
Met het primaire besluit 2 heeft verweerder laten weten dat bij de beoordeling van de toeslagjaren 2005, 2009 en 2010 fouten zijn gemaakt. Eiseres krijgt hiervoor een compensatie van € 37.455,-.
3.3.
Met het primaire besluit 3 heeft verweerder laten weten dat eiseres voor het toeslagjaar 2011 een tegemoetkoming krijgt van € 2.262,- omdat verweerder in 2011 ten onrechte niet heeft meegewerkt aan een betalingsregeling of een schuldsanering.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de kinderopvangtoeslag in de jaren 2006 tot en met 2008 is gecorrigeerd naar aanleiding van veranderingen in de opvanguren en het toetsingsinkomen. Er is in die jaren niet gebleken van institutioneel vooringenomen handelen. Ook is niet gebleken van ten onrechte geweigerde verzoeken om een betalingsregeling. Tot slot stelt verweerder dat er geen betalingen zijn gedaan aan opvang ‘ [opvang] ’. Dit betreft een verschrijving.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht geen compensatie en/of tegemoetkoming heeft toegekend voor de jaren 2006 tot en met 2008.
Compensatie wegens vooringenomenheid of hardheid van het systeem
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij voor de jaren 2006 tot en met 2008 recht heeft op een compensatie in het kader van de Wht. Verweerder zou namelijk vooringenomen hebben gehandeld waardoor eiseres financiële problemen en gezondheidsklachten heeft gekregen.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem (a) sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of (b) sprake is geweest van onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing van het wettelijke systeem.
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat voor de jaren 2006 tot en met 2008 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel. De neerwaartse bijstellingen van de kinderopvangtoeslag zijn het gevolg van wijzigingen in het toetsingsinkomen of de afgenomen opvanguren en zijn derhalve navolgbaar.
Tegemoetkoming opzet/grove schuld
9. Ook stelt eiseres voor de jaren 2006 tot en met 2008 recht te hebben op een tegemoetkoming op grond van opzet/grove schuld, omdat zij voor deze jaren een betalingsregeling zou hebben aangevraagd die ten onrechte is geweigerd door verweerder.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2.6, eerste lid, van de Wht kent verweerder aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een opzet/grove schuld tegemoetkoming toe indien de toepassing van de Awir [1] , de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
11. Ten aanzien van de betalingsregelingen die door eiseres zouden zijn aangevraagd voor deze jaren heeft eiseres dit niet met enig bewijs onderbouwd. Verweerder heeft deze aangevraagde betalingsregelingen ook niet terug kunnen vinden. Nu eiseres niet heeft aangetoond dat zij in de jaren 2006 tot en met 2008 betalingsregelingen zou hebben aangevraagd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd een tegemoetkoming op grond van opzet/grove schuld toe te kennen voor deze jaren.
Het door verweerder verrichte onderzoek
12. Tot slot stelt eiseres dat verweerder het onderzoek naar de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag onjuist heeft verricht. In een overzicht dat door verweerder is opgesteld worden namelijk betalingen aan kinderopvanginstelling [opvang] genoemd, terwijl eiseres hier nooit opvang heeft afgenomen. Opvang werd altijd afgenomen bij Partou.
13. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder het onderzoek onjuist zou hebben verricht. Zoals de gemachtigden van verweerder op de zitting hebben uitgelegd, is door een technische fout de naam van [opvang] in het overzicht van betalingen opgenomen in plaats van Partou. Dat sprake is van een verschrijving blijkt uit het feit dat het rekeningnummer waarop de betaling is gedaan, hetzelfde rekeningnummer is als dat van Partou. De gemachtigden van verweerder hebben verzekerd dat van fraude of een betaling aan een verkeerde kinderopvanginstelling geen sprake is. De rechtbank ziet geen reden om deze uiteenzetting voor onjuist aan te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
16 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.