ECLI:NL:RBAMS:2024:5997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
750128 / JE RK 24-267
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 juli 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die was gegeven door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De schriftelijke aanwijzing, gedateerd op 16 april 2024, verplichtte de moeder tot medewerking aan afspraken en gesprekken met jeugdzorgwerkers. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.A.J. van Putten, heeft het verzoek ingediend omdat zij meent dat de aanwijzing niet toereikend gemotiveerd is en dat zij wel degelijk meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind, geboren in 2016.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing niet helder en ondubbelzinnig was geformuleerd, waardoor de moeder niet goed wist welke verplichtingen zij had. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot vervallenverklaring gegrond is, omdat de aanwijzing een motiveringsgebrek vertoonde. De kinderrechter heeft benadrukt dat er een gebrek aan vertrouwen is tussen de moeder en de GI, wat voortkomt uit de eerdere uithuisplaatsing van het kind. De rechtbank heeft de noodzaak van samenwerking tussen de moeder en de GI onderstreept en het aanbod van de advocaat van de moeder om als mediator op te treden, als een mogelijke oplossing voor de ontstane situatie.

De beslissing om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren, is genomen in het belang van het kind, waarbij de kinderrechter heeft opgeroepen tot herstel van vertrouwen en samenwerking tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/750128 / JE RK 24-267
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.A.J. van Putten te Almere,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt voorts als belanghebbende aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI).
[de vader], is de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 april 2024;
  • de nagekomen stukken van de GI van 15 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. P.A.J. van Putten, advocaat van de moeder;
  • de heer [naam 1] en de heer [naam 2] namens de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is de moeder. De advocaat heeft verklaard dat de moeder op de hoogte is van de mondelinge behandeling, maar ervoor kiest niet te verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] staat sinds 24 november 2020 onder toezicht van de GI. Tot 8 december 2022 woonde [minderjarige] gedeeltelijk bij de moeder en gedeeltelijk bij de vader. Per
8 december 2022 is [minderjarige] met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij de vader gaan wonen. Deze machtiging is begin februari 2023 niet verlengd, [minderjarige] woont sinds februari 2023 bij de moeder en sindsdien heeft [minderjarige] geen contact meer met de vader.
2.3.
Bij beschikking van 25 april 2025 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 24 mei 2025. Het verzoek van de moeder tot wijziging van de GI is afgewezen.
2.4.
Op 7 maart 2024 heeft de GI een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gericht en de moeder verzocht vóór 14 maart 2024 haar zienswijze kenbaar te maken. De namens de moeder door mevrouw [naam 3] ingediende zienswijze is door de advocaat van de moeder op 14 maart 2024 aan de GI per e-mail toegestuurd.
2.5.
Op 16 april 2024 heeft de GI aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven die betrekking heeft op ‘het meewerken met (het organiseren van) afspraken, inclusief de jeugdige alleen gesprekken.’ De schriftelijke aanwijzing bevat een besluit, waarin de GI de volgende schriftelijke aanwijzingen geeft:
  • De moeder dient aan alle geplande gesprekken, georganiseerd door de jeugdbeschermers, deel te nemen;
  • De moeder dient zich mede werkzaam op te stellen als het gaat om gesprekken/contact tussen jeugdzorgwerker en pupil. Onder werkzaam opstellen verstaan wij dat de moeder instructies opvolgt van de jeugdzorgwerkers als het gaat om het organiseren van de afspraken. De jeugdzorgwerkers dienen hun werk te kunnen uitvoeren, waarbij er gesprekken gevoerd kunnen worden met moeder zonder dat de vriendinnen van de moeder hierbij continue interveniëren. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de 'jeugdige alleen gesprekken' met pupil.
  • De moeder dient pupil te motiveren en de gesprekken tussen de jeugdzorgwerkers en pupil mogelijk te maken.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Putten het verzoekschrift als volgt toegelicht.
3.2.
De rode draad die door deze hele situatie loopt is het gebrek aan vertrouwen van de moeder in de GI. Dit begon met de uithuisplaatsing van [minderjarige] in 2022. Deze gebeurtenis hangt nog steeds als een donkere wolk in de lucht, waarbij de aanvliegroute van de GI niet de juiste is geweest. De moeder herkent zich niet in het door de GI geschetste beeld dat zij niet meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij doet dit wel en zal dit in de toekomst ook doen. De moeder staat achter de ingezette speltherapie en opvoedondersteuning. Ook wil de moeder graag dat Levvel of de GI monitort of [minderjarige] trauma heeft. Een recent verslag zou aantonen dat hiervan geen sprake is, hetgeen een vergaande conclusie is. Verder is de moeder bereikbaar voor de GI. Wie het dossier leest, herkent een moeder die emotioneel kan reageren. De opmerkingen die vanuit de GI richting haar zijn gemaakt op de zitting tot verlenging van de ondertoezichtstelling hebben de moeder gekwetst. De ‘vriendinnen’ waar de GI naar verwijst zijn voor de moeder vertrouwenspersonen die haar al heel lang helpen. De moeder kan vaak niet overzien wat van haar wordt gevraagd. De aan de moeder gegeven schriftelijke aanwijzing van 16 april 2024 is niet nodig en olie op het vuur voor de moeder. De schriftelijke aanwijzing is niet doelmatig. Het is belangrijk te onderzoeken hoe de uitvoering van de ondertoezichtstelling op de rails gezet en gehouden kan worden. De advocaat is bereid hierin als mediator op te treden tussen de moeder en de GI. Een ander onafhankelijk mediator kan mogelijk ook een oplossing voor de situatie forceren. Bij iedereen staat het belang van [minderjarige] voorop. Daarop moet doorgepakt worden.

4.De standpunten

4.1.
De GI begrijpt enerzijds het wantrouwen van de moeder, maar de gang van zaken heeft ook voor een groot deel te maken met hoe de moeder zich ten opzichte van de GI opstelt. Zo heeft het de GI heel veel moeite gekost om alleen met [minderjarige] te kunnen spreken. De moeder werpt telkens praktische bezwaren op waarom dit niet zou kunnen. Bij de laatste keer dat de GI op huisbezoek is geweest om [minderjarige] alleen te spreken, is een vervelende situatie ontstaan waarbij de GI zich niet veilig heeft gevoeld. De schriftelijke aanwijzing is breed geformuleerd, omdat er op meerdere gebieden geen samenwerking is met de moeder. De GI ervaart de ‘vriendinnen’ van de moeder niet als steunend. Door hun aanwezigheid komt de GI niet met de moeder in gesprek en komt hulpverlening niet op gang. Ook weigert de moeder gegevens van [naam 4] (ex-partner van moeder) te overleggen, terwijl het voor de GI nodig is zicht te hebben op deze opvoedsituatie als [minderjarige] daar verblijft. Bovendien stellen deze vriendinnen zich activistisch en aanvallend op richting de GI. Er zijn inmiddels drie jeugdzorgwerkers in het gezin aan de slag geweest. Nog altijd heeft de vader geen contact met [minderjarige] , terwijl het (onderzoek naar) contactherstel wel een opdracht is van de rechtbank in het kader van de ondertoezichtstelling. De GI krijgt geen kans het vertrouwen te herstellen.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst dient de kinderrechter aandacht te besteden aan de ontvankelijkheid van het verzoek. De schriftelijke aanwijzing is gedagtekend op 16 april 2024. Het verzoek tot vervallenverklaring is door de rechtbank ontvangen op 30 april 2024. Op grond van artikel 1:264 lid 3 BW is het verzoek tot vervallenverklaring derhalve tijdig ingediend.
5.2.
Op grond van artikel 1:263, eerste en tweede lid, BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
De met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige volgen een schriftelijke aanwijzing op.
5.3.
Een schriftelijke aanwijzing valt aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij de beoordeling van de vraag of de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing de rechterlijke toets kan doorstaan, moet onder andere de vraag worden beantwoord of dit besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd.
5.4.
Voor wat betreft het motiveringsvereiste geldt dat een schriftelijke aanwijzing helder en ondubbelzinnig moet vermelden wat de verplichtingen zijn die uit de aanwijzing voortvloeien, zodat de ouder weet welke verplichtingen hij of zij na moet komen. Een schriftelijke aanwijzing is immers gericht op enig rechtsgevolg.
5.5.
Op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van een (met het gezag belaste) ouder, een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing gegrond is. Naar het oordeel van de kinderrechter is de schriftelijke aanwijzing van 16 april 2024 niet toereikend gemotiveerd. Uit de aanwijzing blijkt niet helder wat de GI van de moeder verwacht. De aanwijzing omvat verschillende aspecten waarop de GI aan de moeder een zekere instructie geeft met betrekking tot de medewerking van de moeder, maar deze instructies zijn breed geformuleerd. Daarbij ontbreekt het, ook in de toelichting, aan concrete voorbeelden zodat duidelijk is waar de moeder het laat liggen, zodat duidelijk is wat zij anders zou moeten doen. Weliswaar verwijst de GI naar een verslag van een gesprek en een huisbezoek, maar ook daaruit volgt dit niet. Dit geldt temeer nu de moeder stelt dat zij alle medewerking verleent aan gesprekken. Gelet hierop bevat de schriftelijke aanwijzing een motiveringsgebrek en kan deze niet in stand blijven.
5.7.
Dit laat onverlet dat het pijnpunt van de GI duidelijk is. Dat ziet op de moeizame samenwerking tussen de moeder en de GI. Dit komt voort uit een gebrek aan vertrouwen bij de moeder wat is ontstaan na de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Momenteel bemoeien zich verschillende kennissen van de moeder zich met de ondertoezichtstelling. Moeder voelt zich daardoor gesteund mar het is de vraag of dit bevorderend werkt. Feit is dat de GI en de moeder steeds meer tegenover elkaar staan, terwijl er wel een ondertoezichtstelling loopt. Het is aan de GI en de moeder om in het belang van [minderjarige] een opening te vinden om het vertrouwen te herstellen, zodat er weer samengewerkt kan worden. De rechtbank wijst in dit verband op het aanbod van de advocaat van de moeder om als ‘mediator’ op te treden om mee te denken aan een manier waarop dit mogelijk vorm te geven. Daarbij zal de behoefte van de moeder aan een vertrouwenspersoon tijdens de gesprekken/samenwerking met de GI en de vorm waarin dit werkbaar is een onderwerp van gesprek moeten zijn.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 16 april 2024 vervallen
.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024 door mr. A. van Luijck, kinderrechter, in aanwezigheid van J.M. Vos als griffier, en op schrift gesteld op 26 juli 2024.