ECLI:NL:RBAMS:2024:6228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
23/473
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser door de rechtbank Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 15 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 februari 2022 beoordeeld. Eiser, die in België woont, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage op 66,71% was vastgesteld. Eiser was van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zijn besluit heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. Eiser had geen medische onderbouwing geleverd om zijn stellingen te ondersteunen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage door het Uwv juist was. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , België, eiser

(gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 februari 2022 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 13 december 2022 heeft het Uvv het bezwaar van eiser tegen de wijziging van zijn WIA-uitkering gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 februari 2022 vastgesteld op 66,71%. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 op zitting aan de orde gesteld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser was werkzaam als [functie] voor 40 uren per week. Op 24 maart 2014 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege klachten van het bewegingsapparaat. Aan eiser is vervolgens met ingang van 21 maart 2016 een uitkering toegekend op grond van de Wet WIA. Eiser werd voor 64,26% arbeidsongeschikt geacht. Op 1 januari 2019 is eiser aan de slag gegaan als touringcarchauffeur. Op 14 december 2020 meldde hij zich opnieuw ziek, vanwege toegenomen gezondheidsklachten. Op 16 september 2021 heeft eiser verzocht om zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen.
2.1.
Met het besluit van 5 november 2021 heeft het Uwv bepaald dat eiser meer arbeidsgeschiktheid is dan voorheen. Eiser is per 1 november 2021 voor 59,26% arbeidsongeschikt geacht. De WIA-uitkering van eiser wordt met ingang van 1 februari 2022 gewijzigd. Het Uwv heeft hieraan een rapport van een verzekeringsarts van 20 oktober 2021, met een opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige van 1 november 2021 ten grondslag gelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.2.
Met het besluit van 19 november 2021 heeft het Uwv het besluit van 5 november 2021 ingetrokken, het percentage van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 59,26% en de WIA-uitkering met ingang van 1 november 2021 gewijzigd.
2.3.
Met de beslissing op bezwaar van 13 december 2022 heeft het Uwv het bezwaar mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 5 november 2021. Het Uwv heeft het bezwaar gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 66,71% en de WIA-uitkering met ingang van 1 februari 2022 gewijzigd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per 1 februari 2022 terecht heeft vastgesteld op 66,71%. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het Uwv de beslissing op bezwaar heeft gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 november 2022, met een FML 30 november 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 7 december 2022. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts [1] volgt dat eiser is gediagnosticeerd met artrose en een lumbale hernia. Naast de beperkingen op de belasting van de knieën wordt eiser tevens beperkt geacht op belasting op de lage rug, heupen en handen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit overgenomen.
Het toetsingskader
3.3.
Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, zij mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Om aannemelijk te maken dat een gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een medicus nodig.
Ten aanzien van de zorgvuldige totstandkoming van het rapport van de verzekeringsarts
3.4.
Eiser heeft allereerst betoogd dat het rapport van de verzekeringsarts van 29 november 2022 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft namelijk geen aanvullende informatie over de nekklachten opgevraagd bij de behandelend arts van eiser.
3.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het rapport van 29 november 2022 heeft de verzekeringsarts uitleg gegeven over waarom hij geen informatie bij de behandelend arts heeft opgevraagd. Volgens de verzekeringsarts heeft dit namelijk geen toegevoegde waarde, omdat volgens haar ten aanzien van de nekklachten geen aanvullende beperkingen gelden per datum in geding. Daarbij heeft zij erop gewezen dat er door de primaire verzekeringsarts bij lichamelijk onderzoek geen bewegingsbeperkingen vanuit de nek of schouders zijn geobjectiveerd, terwijl de klachten toen al wel aanwezig waren volgens eiser. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 20 oktober 2021 blijkt dat gericht lichamelijk onderzoek is verricht naar nek en schouder en hierbij onder meer is geconstateerd dat de nek normaal beweeglijk is. De rechtbank volgt dan ook waarom de verzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend arts en volgt eiser niet in zijn standpunt dat het rapport onzorgvuldig is opgesteld. Tot slot heeft eiser niet met medische stukken onderbouwd dat het oordeel van de verzekeringsarts onjuist is en dat in verband met zijn nekklachten toch meer of verdergaande beperkingen hadden moeten worden gesteld.
Ten aanzien van de inhoud van het rapport van de verzekeringsarts
3.6.
Eiser heeft verder betoogd dat de gestelde beperking van maximaal dertig minuten voor aaneengesloten werken met toetsenbord en muis onvoldoende is. Hij heeft namelijk niet alleen artrose in zijn handen, maar in al zijn gewrichten. Eiser kan de genoemde handelingen niet langer dan een half uur per dag verrichten, ook omdat hij niet langdurig in één houding kan zitten. Ook heeft eiser melding gemaakt van nekklachten, met uitstraling naar de rechterarm, die ook rondom de datum in geding aanwezig waren.
3.7.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts in de rapportage van 20 oktober 2021 de diagnose gegeneraliseerde artrose heeft gesteld. Hij heeft daarbij mede betrokken dat eiser omstreeks 14 december 2020 toenemende klachten heeft ontwikkeld van de lage rug, heupen, knieën en handen, welke klachten zijn geduid bij artrose. De verzekeringsarts heeft in de FML van 20 oktober 2021 in verband daarmee diverse beperkingen gesteld, onder andere voor trillingsbelasting, hand- en vingergebruik, klimmen, trappenlopen, knielen of hurken en duwen en trekken. Ook is een beperking gesteld voor buigen, lopen en zitten tijdens het werk. In de bezwaarfase heeft de arts deze beperkingen gehandhaafd. Deze arts heeft onder meer kennis genomen van de in bezwaar door eiser overgelegde medische informatie en heeft een extra beperking toegevoegd voor werken met toetsenbord en muis. Dat in verband met genoemde klachten meer of verdergaande beperkingen hadden moeten worden gesteld is niet door eiser onderbouwd. Ten aanzien van de gestelde nekklachten verwijst de rechtbank naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in overweging 3.5..
3.8.
Ook heeft eiser betoogd dat hij meer beperkingen aan zijn rug heeft dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. De verzekeringsarts maakt in haar rapport melding van het röntgenonderzoek van 24 maart 2022, waarbij blijkt dat er sprake is van torsiescoliose met forse overbruggende osteofytose. Uit niets blijkt echter dat de verzekeringsarts hiermee rekening heeft gehouden.
3.9.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 20 oktober 2021 volgt dat eiser beperkt is geacht op belasting van onder andere de lage rug. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit overgenomen in haar rapport van 29 november 2022. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het röntgenonderzoek van 24 maart 2022 heeft genoemd in het rapport. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij daarmee rekening heeft gehouden, maar dat het niet heeft geleid tot verdergaande beperkingen ten aanzien van belasting van de lage rug. Eiser heeft verder niet met medische stukken onderbouwd dat de gestelde beperkingen zijn klachten niet ondervangen of dat er verdergaande beperkingen zouden moeten worden gesteld.
3.10.
Tot slot heeft eiser betoogd dat er een urenbeperking van 50% (20 uur) zou moeten worden aangenomen. Tussen bepaalde handelingen moet er een periode van rust ingelast worden. Dat betekent dat eiser minder beschikbaar is voor werk. Daarbij werkt het volgens eiser preventief wanneer hij niet fulltime ingezet wordt.
3.11.
De rechtbank slaagt niet. Volgens de verzekeringsarts wordt met de toegekende beperkingen reeds voldoende rekening gehouden met het fysieke onvermogen van eiser. Voor een urenbeperking is pas aanleiding, indien met het stellen van
beperkingen op andere onderdelen van de FML niet op voldoende wijze aan de belemmeringen van eiser tegemoet kan worden gekomen. Hiervan is echter geen sprake. Volgens de standaard 'Duurbelastbaarheid in Arbeid' voldoet eiser niet aan één van de indicaties voor een urenbeperking. Er is namelijk geen sprake van een stoornis in de energiehuishouding, een urenbeperking werkt niet preventief en de behandelingen nemen niet een dusdanige tijd in beslag dat eiser minder beschikbaar is voor werk, aldus de verzekeringsarts. Zoals hiervoor is toegelicht heeft eiser niet onderbouwd dat meer of verdergaande beperkingen hadden moeten worden gesteld in verband met zijn klachten. De rechtbank vindt daarom voldoende gemotiveerd dat met de gestelde beperkingen in voldoende mate rekening is gehouden met eisers klachten. Het Uwv heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen urenbeperking hoeven stellen.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
3.12.
Eiser heeft geen arbeidsdeskundige gronden aangevoerd. Volgens vaste rechtspraak beperkt de rechtbank zich daarom tot een toetsing van de vraag of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn. Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 november 2022 is de rechtbank niet gebleken dat eiser de werkzaamheden die horen bij de door de arbeidsdeskundige in het rapport van 7 december 2022 geduide functies niet zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft met deze rapportage, de resultaat functiebeoordeling en de daarop gegeven toelichting naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt dat en op grond waarvan de geduide functies passend zijn. Per geduide functie is bij de signaleringen en mogelijke overschrijdingen toegelicht waarom de medische belastbaarheid van eiser in die functie niet wordt overschreden. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv hierin. Het Uwv heeft deze functies daarom aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich bij zijn besluitvorming op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mocht baseren.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is dan ook ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 februari 2022 met juistheid is vastgesteld op 66,71%. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.R. Bleijendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De primaire verzekeringsarts is de verzekeringsarts die het rapport van 20 oktober 2021 heeft opgesteld.