ECLI:NL:RBAMS:2024:6318

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
24_1633
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en schending van hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. Eiser ontving op 30 januari 2024 een naheffingsaanslag omdat hij op 24 januari 2024 om 00:17 uur zijn auto had geparkeerd zonder te betalen. Eiser stelde dat hij had gevraagd aan een handhaver of hij parkeerbelasting moest betalen, waarop de handhaver hem had verteld dat hij zijn spullen mocht uitladen zonder te betalen. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag en verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord, wat de rechtbank bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende onderzoek had gedaan naar de uitlatingen van de handhaver en dat eiser door het niet horen in zijn belangen was geschaad. De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 de zaak tussen

[eiser] , uit 's-Gravenhage, eiser

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 februari 2024 (de bestreden uitspraak).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 30 januari 2024 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [Nummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Met de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is hierbij verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting gekregen omdat hij op
24 januari 2024 om 00.17 uur met zijn auto met kenteken [Kenteken] heeft geparkeerd ter hoogte van de [Adres] [Huisnummer] te Amsterdam zonder te betalen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
4. Eiser voert aan dat hij wel parkeerbelasting wilde betalen, maar niet kon zien of dat nodig was in verband met een defecte parkeerautomaat. Hij heeft daarom navraag gedaan bij een handhaver van de gemeente die op dat moment langsreed. Deze liet hem weten dat eiser geen parkeerbelasting hoefde te betalen als hij zijn spullen zou uitladen en daarna weer zou wegrijden. Volgens eiser heeft de handhaver ook gevraagd waar zijn auto stond en wat het kenteken was zodat deze niet gescand zou worden. Eiser vindt daarom dat hij erop mocht vertrouwen dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen. In bezwaar heeft eiser gevraagd om een gesprek met de handhaver en wenst hij samen met hem gehoord te worden. Hij vindt het onterecht dat hij hier alleen een algemene reactie op heeft ontvangen.
5. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Volgens de heffingsambtenaar is het niet aannemelijk dat de handhaver aan eiser heeft gemeld dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen en dat zijn auto niet gescand zou worden. De scanauto maakt namelijk opnames van alle parkeervoertuigen en het is daarbij niet mogelijk om een bepaald kenteken niet te scannen. Voor onmiddellijk laden en lossen is geen parkeerbelasting verschuldigd, maar uit de scanfoto’s blijkt volgens de heffingsambtenaar dat hiervan geen sprake is. Hoewel eiser ten onrechte niet is gehoord, kan daaraan voorbij worden gegaan omdat eiser op zitting een mondelinge toelichting kan geven. De heffingsambtenaar heeft verklaard wel bereid te zijn het griffierecht te vergoeden aan eiser.
Schending hoorplicht
6. De heffingsambtenaar heeft erkend dat eiser ten onrechte niet is gehoord. De vraag ligt nu voor of eiser daardoor in zijn belangen is geschaad.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser door de gang van zaken is benadeeld. De benadeling heeft ermee te maken dat tussen eiser en verweerder nog een verschil van mening bestaat over de van belang zijnde feiten en over de waardering daarvan. [1] De heffingsambtenaar heeft erkend dat hij zelf geen onderzoek heeft gedaan naar de uitlatingen van de handhaver, maar heeft deze niet voor waar aangenomen. Op zitting heeft eiser verklaard dat hij na de toezegging van de handhaver zijn spullen boven heeft gezet en daarna zijn auto heeft geparkeerd in een parkeergarage. Dit heeft volgens hem niet meer dan vijf minuten geduurd. De heffingsambtenaar stelt dat niets erop wijst dat er sprake is van onmiddellijk laden- en lossen, omdat op de scanfoto’s is te zien dat het voertuig achtergelaten is. Een hoorzitting had duidelijkheid kunnen geven over de vraag wat de handhaver aan eiser heeft verteld en wat er precies is gebeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval op grond van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan dit gebrek in de uitspraak op het bezwaarschrift niet voorbij kan worden gegaan. Dat het gebrek is hersteld doordat eiser zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten, maakt dit niet anders.
8. De rechtbank overweegt dat nu zij van oordeel is dat eiser door de gang van zaken bij het horen is benadeeld, de uitspraak op het bezwaarschrift zal moeten worden vernietigd. Vervolgens heeft de rechtbank de keuze de zaak terug te verwijzen naar de heffingsambtenaar om eiser alsnog volgens de regels te horen, dan wel zelf in de zaak te voorzien op grond van artikel 8:72, lid 4 van de Awb. Omdat eiser op zitting de rechtbank heeft verzocht om zelf in de zaak te voorzien, zal de rechtbank het beroep inhoudelijk beoordelen. [2]
Mocht eiser erop vertrouwen dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen?
9. De stelling van eiser dat hij door een handhaver verkeerd zou zijn geïnformeerd, vat de rechtbank op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft op zitting onder meer en voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

Een vriend van mij ging op vakantie en vroeg of ik op zijn katten wilde passen. Ik dacht, ik ga daarheen, blijf slapen en ga de volgende dag naar mijn werk. Ik kwam aan, liep naar de automaat en die deed het niet. Op hetzelfde moment kwam een handhaver langs en die zei dat ik moest betalen. Toen zei ik, geen probleem. Ik had spullen mee en zou blijven slapen. Ik dacht ’s nachts ga ik niet € 6,50 per uur betalen. Toen zei hij: “zet je spullen neer dan kun je gaan”. Dat heb ik gedaan. Ik deel mijn auto met mijn ex-partner. Ik heb de auto doordeweeks en hij in het weekend, er is een parkeergarage. Ik ben daarheen gegaan, heb de auto geparkeerd en de fiets genomen.”
“Hij zei is helemaal prima, ik vroeg hem nogmaals weet je het zeker dat het echt oké is? Natuurlijk weet ik dat je naar een andere automaat kunt lopen en dat je een pareerapp kunt aanzetten. Was geen punt van discussie. Gedurende gesprek gaf hij dat aan. Ik dacht fijn, ben naar boven gegaan met spullen en weggegaan.”
“De handhaver vroeg ook waar staat je auto. Die heb ik aangewezen. Hij zei: dan scan ik niet, letterlijk: ik zal je auto niet scannen. Hij zei: breng je spullen dan kun je gewoon gaan. Lijkt me ook niet gek om 0.00 uur.”
Deze verklaring van eiser is, zo stelt de rechtbank allereerst vast, consistent met hetgeen hij eerder in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De heffingsambtenaar stelt in dit verband dat het onmogelijk is om te achterhalen wat er precies aan eiser is gemeld en dat hier verder geen onderzoek naar is verricht. Gelet op het door eiser in bezwaar gestelde, had het voor de hand gelegen dat de heffingsambtenaar had onderzocht welke handhaver op het tijdstip van de naheffingsaanslag werkzaam was en of deze de door eiser gestelde uitlatingen heeft gedaan. Gelet op deze omstandigheden heeft de heffingsambtenaar onvoldoende gemotiveerd eisers (al in bezwaar afgelegde en in beroep herhaalde) verklaring bestreden, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. In deze verklaring is een als een toezegging op te vatten uitlating van de handhaver vervat, die (gelet op hetgeen zojuist is overwogen) is gebaseerd op relevante en juiste gegevens die door eiser verstrekt zijn. Niet gezegd kan worden dat die toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat eiser niet in redelijkheid op nakoming daarvan mocht rekenen. De toezegging van de handhaver moet vervolgens aan de heffingsambtenaar worden toegerekend. Er zijn geen zwaarwegende belangen (van direct betrokken derden of anderszins) die zich verzetten tegen honorering van het beroep op het vertrouwensbeginsel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
10. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag onterecht aan eiser opgelegd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 51,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak van 28 februari 2024:
  • vernietigt de naheffingsaanslag van 30 januari 2024;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G. Elfferich, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.L. Adam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl de uitspraak van de Hoge Raad van 29 januari 2016, nr. 15/02441, ECLI:NL:HR:2016:114.
2.Vgl de uitspraak van de Hoge Raad (HR) van 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495.