ECLI:NL:RBAMS:2024:6332
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Voortzetting bankrelatie in kort geding tegen Rabobank
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de coöperatie Rabobank U.A. De eiseres, die sinds 2002 bankiert bij Rabobank, vorderde dat de bankrelatie met haar en haar minderjarige kinderen zou worden voortgezet totdat in een bodemprocedure een definitieve uitspraak zou zijn gedaan. De achtergrond van de zaak ligt in de opzegging van de bankrelatie door Rabobank, die dit deed op basis van zorgen over ongebruikelijke transacties en het niet kunnen afronden van een cliëntenonderzoek. De eiseres voerde aan dat zij altijd heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat de opzegging onterecht was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vorderingen van de eiseres, aangezien Rabobank de bankrelatie in oktober 2024 wilde beëindigen. De rechter stelde vast dat de eiseres haar best had gedaan om mee te werken aan het onderzoek, maar dat Rabobank vragen had over bepaalde transacties. De rechter concludeerde dat het in het belang van de eiseres was om de bankrelatie te behouden, vooral gezien het feit dat zij al 22 jaar klant was bij Rabobank en dat er na april 2023 geen opmerkelijke transacties meer hadden plaatsgevonden. De rechter besloot dat de bankrelatie moest worden voortgezet totdat in de bodemprocedure een uitspraak was gedaan, en dat er geen registratie in het Intern Verwijzingsregister mocht plaatsvinden.
De voorzieningenrechter heeft Rabobank veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die in totaal € 1.372,00 bedragen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres niet hoeft te wachten op de uitkomst van een eventueel hoger beroep voordat de uitspraak wordt uitgevoerd.