ECLI:NL:RBAMS:2024:6425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 23/6911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verlenging van de laatste kans woning met specialistische begeleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een inwoner van Amstelveen, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 februari 2023, waarin werd besloten om de 'laatste kans woning' met specialistische begeleiding te verlengen tot 21 augustus 2023. Echter, het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat er volgens hen geen procesbelang meer was, aangezien de onderhuurovereenkomst en de zorg- en dienstverleningsovereenkomst per 1 oktober 2023 waren beëindigd. Eiser stelde dat hij nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn beroep, vooral in verband met een verzoek om schadevergoeding dat hij had ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat het resultaat dat eiser nastreefde geen feitelijke betekenis meer voor hem had. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatige besluitvorming was vastgesteld. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 23/6911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. F.J.N. Hendriksen Rattan-Tewari),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 3 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de “laatste kans woning” (ook wel omklaptraject genoemd) met specialistische begeleiding van eiser te verlengen van 22 februari 2023 tot en met 21 augustus 2023.
1.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 25 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser
niet-ontvankelijk verklaard omdat er volgens verweerder geen sprake is van procesbelang. De aan eiser met een onderhuurovereenkomst in verhuur gegeven “laatste kans woning” gecombineerd met specialistische begeleiding door HVO-Querido [1] , is namelijk beëindigd per 1 oktober 2023. Deze woning is vervolgens door Eigen Haard met een reguliere huurovereenkomst ter beschikking gesteld aan hem. De begeleidingsdoelen gekoppeld aan het gebruik van de “laatste kans woning” waar het bezwaar van eiser zich onder andere tegen richt zijn daarom volgens verweerder niet meer aan de orde en de toegekende maatwerkvoorziening in natura gedurende de periode 22 februari 2023 tot
22 augustus 2023 betreft een afgesloten periode. Daarnaast heeft verweerder eisers verzoek om schadevergoeding ter afzonderlijke besluitvorming in behandeling genomen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de partner van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser stelt dat hij nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep omdat een verzoek tot schadevergoeding is ingediend. Het is volgens eiser niet onaannemelijk dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming door verweerder. Verweerder heeft tot op heden niet weersproken dat verwijtbaar is gehandeld bij het besluitvormingsproces. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan, dat sprake is geweest van een onjuiste waardering van feiten en omstandigheden en dat in strijd is gehandeld met het beleid door eiser niet bij het besluitvormingsproces te betrekken. De verwijtbare besluitvorming van verweerder heeft een schadelijke impact gehad op zowel de fysieke als psychische integriteit van eiser, wat zonder twijfel kan worden beschouwd als een aantasting in zijn persoon. Er is geen hoor- en wederhoor toegepast, terwijl onjuiste informatie bewust werd vastgelegd en gedeeld met andere partijen. De onterechte stigmatisering als een gevaarlijk individu door verweerder diende als een excuus om eiser volledig buiten het onderzoek te houden, wat zijn reputatie aanzienlijk heeft beschadigd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Er is pas sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift met het maken van bezwaar nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [2]
5. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen, zowel de onderhuurovereenkomst als de zorg- en dienstverleningsovereenkomst al waren beëindigd waardoor er sprake is van een afgesloten periode. De “laatste kans woning” is namelijk per 1 oktober 2023 door Eigen Haard met een reguliere huurovereenkomst ter beschikking gesteld aan eiser. Eiser heeft hierdoor een woning zonder zorg. Het resultaat dat eiser met zijn bezwaar nastreefde kan feitelijk geen betekenis meer voor hem hebben. Met het besluit van 8 december 2023 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding van eiser afgewezen omdat volgens verweerder niet overtuigend met stukken is onderbouwd dat sprake is van geleden immateriële schade. Daaruit begrijpt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt stelt dat onaannemelijk is dat schade is geleden. De rechtbank kan dit volgen. Dit betekent dat verweerder het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen sprake is van procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van eiser.
6. Ook in beroep verzoekt eiser de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van zijn immateriële schade die hij lijdt als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming. Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijke veroordeling alleen mogelijk indien sprake is van onrechtmatige besluitvorming. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld is dat niet het geval. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat eiser bezwaren naar voren heeft gebracht tegen de omstandigheid dat hij niet is betrokken bij de voorbereiding van de besluitvorming die over hem persoonlijk gaat, kan de rechtbank daar niet over oordelen in deze beroepsprocedure. Verweerder mocht het bezwaar namelijk niet-ontvankelijk verklaren. Ook begrijpt de rechtbank eisers frustratie over het keer op keer geconfronteerd worden met een door derden opgetekend verleden in zijn contact met (overheids)instanties. Ook dat probleem kan echter niet met deze uitspraak van de rechtbank worden opgelost. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van een zorg- en dienstverleningsovereenkomst.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.