ECLI:NL:RBAMS:2024:6426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 23/5415
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WW-uitkering en boete

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2024, wordt het beroep van eiser, een inwoner van Londen, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 22 januari 2016, waarin zijn WW-uitkering werd herzien en een boete werd opgelegd. De rechtbank concludeert dat eiser de besluiten tijdig had kunnen ontvangen en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had tot 6 maart 2016 de tijd om bezwaar te maken, maar diende zijn bezwaarschrift pas op 10 mei 2023 in. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de besluiten niet heeft ontvangen.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of er een hoorzitting had moeten plaatsvinden. Eiser stelde dat hij pas een hoorzitting wilde na de beslissing op zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft afgezien van het houden van een hoorzitting. Eiser had op het formulier aangegeven dat hij een hoorzitting wilde na de beslissing, maar verweerder heeft geprobeerd contact op te nemen om te verduidelijken dat dit niet mogelijk was. De rechtbank concludeert dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar. Eiser krijgt geen griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Londen (Engeland), eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 29 augustus 2023, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard omdat het te laat is ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser (door middel van een videoverbinding) en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eiser terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
3.1.
Met het primaire besluit 1 van 22 januari 2016 heeft verweerder de WW [1] -uitkering van eiser herzien over de periode van 1 september 2014 tot en met 12 april 2015 en bepaald dat eiser een bedrag van € 2.242,05 aan te veel betaalde WW-uitkering moet terugbetalen. Met het primaire besluit 2 van 22 januari 2016 heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.130,-, omdat hij niet aan verweerder heeft doorgegeven dat hij werkte bij de Staat der Nederlanden, Ministerie van Defensie in de periode van 1 september 2014 tot en met 12 april 2015.
3.2.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [2] De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [3] Omdat de primaire besluiten in deze zaak van 22 januari 2016 zijn, had eiser tot en met 6 maart 2016 om zijn bezwaarschrift in te dienen. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser op 10 mei 2023 ontvangen. Dat is buiten de bezwaartermijn.
3.3.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat het bestuursorgaan het bezwaar niet inhoudelijk behandeld. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
3.4.
Eiser voert aan dat verweerder de primaire besluiten naar het verkeerde adres heeft gestuurd, namelijk naar zijn tijdelijke adres. Omdat hij de besluiten nooit heeft ontvangen, heeft hij niet kunnen reageren.
3.5.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat aannemelijk is dat eiser de primaire besluiten heeft ontvangen of in ieder geval op de hoogte was van de inhoud en de gevolgen van de primaire besluiten. Eiser heeft na 22 januari 2016 (de datum van het primaire besluiten) namelijk vele contactmomenten gehad met het Klantcontactcentrum over de terugvordering. Er is een betalingsregeling met hem getroffen en hij heeft op
1 november 2016 een inkomens- en vermogensonderzoek ingevuld en geretourneerd. Ook blijkt uit het dossier dat er een contactmoment was op 24 oktober 2016. Verweerder heeft er verder op gewezen dat eiser op 5 februari 2016 zelf contact heeft opgenomen met verweerder om een betalingsregeling te bespreken en dat eiser niet tijdens een gesprek of op enig ander moment heeft genoemd dat hij de beslissing niet heeft ontvangen.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat voldoende aannemelijk is dat eiser op de hoogte was van de primaire besluiten en dat hij eerder – zelfs binnen zes weken na de primaire besluiten – bezwaar had kunnen maken. Dat betekent dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Is terecht afgezien van het houden van een hoorzitting?
4.1.
In de bezwaarfase heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. Eiser voert aan dat hij nooit heeft aangegeven dat hij geen hoorzitting wenste, maar dat hij wilde wachten op de beslissing op zijn bezwaar. Voordat eiser aangeeft dat hij een hoorzitting wil, wil hij namelijk goed geïnformeerd zijn.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van schending van de hoorplicht. Op het formulier dat verweerder eiser heeft toegestuurd met de vraag of eiser een hoorzitting wenste, heeft eiser ingevuld ‘ik wil een hoorzitting, na de beslissing, die ik uiterlijk op 29 augustus ontvang’. In reactie daarop heeft verweerder geprobeerd telefonisch contact op te nemen met eiser, om hem te laten weten dat een hoorzitting bij verweerder niet kan plaatsvinden ná de beslissing op bezwaar. Het is verweerder echter niet gelukt om hierover telefonisch contact op te nemen met eiser, waarna verweerder is overgegaan tot het nemen van de beslissing op bezwaar. In zijn beroepschrift en op de zitting heeft eiser zich onverminderd op het standpunt gesteld dat hij pas een hoorzitting wilde na de beslissing op bezwaar, omdat hij goed geïnformeerd wilde zijn. Een hoorzitting in de bezwaarfase is daar echter niet voor geschikt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot het nemen van de beslissing op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft het bezwaar van eiser terecht
niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkloosheidswet.
2.Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.