ECLI:NL:RBAMS:2024:6584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
746155
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.J. Hamming
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsverplichting na beëindiging van overeenkomst van opdracht tussen Iwwerall S.A. en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de rechtspersoon IWWERALL S.A., gevestigd in Luxemburg, en een gedaagde partij die onder een handelsnaam handelt. De eiser, Iwwerall, vorderde betaling van € 18.383,69 van de gedaagde, voortvloeiend uit een overeenkomst van opdracht en kosten voor het gebruik van een auto. De rechtbank oordeelde dat Iwwerall er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de gedaagde het betalingsvoorstel had geaccepteerd en de intentie had om de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting na te komen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 17.909,54 aan Iwwerall, inclusief wettelijke handelsrente vanaf 29 september 2023. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.500 toegewezen, maar deze zijn verlaagd tot het wettelijke tarief. De proceskosten van Iwwerall zijn begroot op € 4.775,72, die de gedaagde ook moet betalen. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746155 / HA ZA 24-121
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
IWWERALL S.A.,
gevestigd in Weiswampach (Luxemburg),
eisende partij,
hierna te noemen: Iwwerall,
advocaat: mr. M.D. de Wit,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Gardeslen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 januari 2024,
- de akte overlegging producties aan de zijde van Iwwerall, met producties,
- het tussenvonnis van 1 mei 2024,
- de akte van 24 juni 2024 van Iwwerall met producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 juli 2024 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van Iwwerall en [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

de kern van de zaak
2.1.
Iwwerall en [gedaagde] hebben op basis van een overeenkomst van opdracht samengewerkt. Na einde van de overeenkomst, hebben partijen gesproken over de financiële afwikkeling van de samenwerking. Iwwerall wil dat [gedaagde] nakomt wat volgens Iwwerall is afgesproken en vordert de betaling van € 18.383,69. [gedaagde] betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank oordeelt dat Iwwerall er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] haar betalingsvoorstel heeft geaccepteerd en de intentie had de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting na te komen. [gedaagde] moet € 17.949,54 aan Iwwerall betalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
wat is er gebeurd?
2.2.
Iwwerall en [gedaagde] hebben op 30 mei 2020 een overeenkomst van opdracht (hierna: de overeenkomst) gesloten, inhoudende dat [gedaagde] in de maanden juni, juli en augustus 2020 consultancy werkzaamheden verricht tegen een vergoeding van € 4.000,00 per maand.
2.3.
Iwwerall heeft op verzoek van [gedaagde] een auto aangeschaft die [gedaagde] voor zijn woon-werk verkeer kon gebruiken. Partijen hebben afgesproken dat Iwwerall voor het gebruik van de auto, naast de bijkomende kosten voor verzekering en belastingen, een bedrag van € 775 per maand met de hiervoor genoemde vergoeding zal verrekenen.
2.4.
Na het eindigen van de overeenkomst hebben partijen de samenwerking in de periode van 2 juni 2020 tot 1 december 2020 voortgezet op basis van een arbeidsovereenkomst en zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] de auto mag blijven gebruiken.
2.5.
In de periode van september 2020 tot maart 2021 hebben partijen gesproken over de financiële afwikkeling van de overeenkomst. Per e-mailbericht van 30 november 2020 heeft Iwwerall haar vorderingen tegenover [gedaagde] onderbouwd met een bijgevoegd overzicht en bijbehorende afschriften/facturen. Op 11 maart 2021 heeft Iwwerall per e-mailbericht een voorstel gedaan aan [gedaagde] en een onderbouwing van het voorstel bijgevoegd. In het e-mailbericht schrijft Iwwerall – voor zover voor deze zaak van belang – het volgende:

(…) Als ik dan jullie voorstel volg van E: dan kom ik neer op 305.10 euro af betalen per maand (en eenmalig de eerste keer 305.04 voor deelfouten achter de komma)
Om de balans correct te houden in mijn firma maak ik een factuur van 10934.54 euro op datum 31/12/2020 op, vervaldag staat ook op 60 dagen maar we hebben een afbetalingsplan waarin we duidelijk verlmelden dat dit wordt afbetaald over 4 jaar. (…)
Het totaalbedrag dat afbetaald moet worden is dan 10934.54 + 3100 van de factuur leasing tot maart. (…)
2.6.
[gedaagde] heeft op 16 maart 2021 per e-mailbericht als volgt gereageerd: “
(…) Voor mij goed, als wij dit op papier kunnen zetten als huurovereenkomst en even duidelijk een afbetalingsregeling. Dan zijn we zo helemaal rond :) (…)”.
2.7.
Iwwerall heeft [gedaagde] daarop een raamovereenkomst en borgstellingsovereenkomst toegestuurd. [gedaagde] heeft deze niet (ondertekend) teruggestuurd.
2.8.
[gedaagde] heeft Iwwerall in september 2021 laten weten geen gebruik meer te willen maken van de auto en heeft de auto op 5 oktober 2021 ingeleverd.
wat wil Iwwerall?
2.9.
Iwwerall wil dat [gedaagde] de vorderingen die voortvloeien uit de afwikkeling van de overeenkomst en de kosten voor het gebruik van de auto betaalt en vordert daarom, na wijziging van eis ter zitting ten aanzien van de rente, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 18.383,69, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag dat [gedaagde] het volledige bedrag heeft betaald. De hoofdsom is als volgt opgebouwd:
- vordering uit de overeenkomst € 10.934,54
- vergoeding voor gebruik auto €
7.449,15 +
- totaal € 18.383,69
Daarnaast vordert Iwwerall de betaling van € 2.500 aan buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van deze procedure.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.10.
De zaak kent internationale aspecten aangezien eiser gevestigd is in Luxemburg.
De rechtbank zal daarom ambtshalve moeten oordelen over rechtsmacht en het toepasselijk recht.
2.11.
Aangezien gedaagde gevestigd is in [vestigingsplaats] is de Nederlandse rechter, op grond van de hoofdregel van artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis verordening), internationaal bevoegd. Gelet op artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Verordening) is de rechtbank, evenals partijen, van oordeel dat de zaak dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht.
De rechtbank (en niet de kantonrechter) is bevoegd
2.12.
[gedaagde] heeft voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd is van het geschil kennis te nemen, omdat de vordering van Iwwerall geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000. [gedaagde] heeft de rechtbank daarom verzocht de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat van (absolute) onbevoegdheid geen sprake kan zijn en licht dit hierna toe.
2.14.
De vraag die moet worden beantwoord is welke kamer van de rechtbank de zaak moet behandelen. Als dat de kamer voor kantonzaken (de kantonrechter) is, leidt dit tot verwijzing, zoals bepaald in artikel 71 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Uit artikel 93 aanhef en onderdeel a Rv volgt dat zaken betreffende vorderingen met een beloop van maximaal € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, door de kantonrechter behandeld en beslist worden.
2.15.
In deze procedure strekt de vordering van Iwwerall tot betaling van de hoofdsom van € 18.383,69, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de door Iwwerall gestuurde facturen in de periode van december 2020 tot en met september 2021. Voor de eiswijziging vorderde Iwwerall toewijzing van handelsrente naar Luxemburgs recht, die over de betreffende periode hoger zou zijn dan de Nederlandse wettelijke handelsrente. De hoofdsom met de daarover verschenen rente zoals Iwwerall die voor ogen had en de gevorderde buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 2.500 zouden tezamen vermoedelijk het maximale beloop van € 25.000 overstijgen, zodat de rechtbank zich bevoegd acht om van deze zaak kennis te nemen. Dit lijkt ook aan te sluiten bij de aanvankelijke insteek van partijen, aangezien de zaak op de rol heeft gestaan zodat partijen zich over deze kwestie konden uitlaten en een verwijzing naar de kantonrechter toen niet is gevraagd.
[gedaagde] moet € 17.909,54 aan Iwwerall betalen
2.16.
De vordering van Iwwerall bestaat uit twee onderdelen, een bedrag van € 10.934,54 dat voortvloeit uit de afwikkeling van de overeenkomst en een bedrag van € 7.459,15 voor het gebruik van de auto door [gedaagde] tot 6 oktober 2021.
2.17.
Iwwerall stelt ter onderbouwing van het eerste onderdeel van de vordering dat partijen na het beëindigen van de samenwerking in overleg zijn getreden over een financiële afwikkeling van de overeenkomst. Iwwerall stelt dat hij, gelet op de bedragen die hij als voorschot betaalde, het gevorderde bedrag van [gedaagde] tegoed heeft. Iwwerall heeft [gedaagde] op 11 maart 2021 daarom een voorstel gedaan, inhoudende de betaling door [gedaagde] van € 10.934,54, waarmee [gedaagde] akkoord is gegaan, aldus Iwwerall.
2.18.
De rechtbank is van oordeel dat Iwwerall er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de betaling door [gedaagde] van € 10.934,54 ter afwikkeling van de overeenkomst tussen partijen en licht dit oordeel hierna verder toe.
2.19.
[gedaagde] voert aan dat hij het niet eens is met de hoogte van het bedrag, omdat het voor hem onduidelijk is uit welke posten de vordering is opgebouwd. De rechtbank volgt [gedaagde] hier niet in. Uit de overgelegde e-mailwisseling en correspondentie via Whatsapp blijkt nergens uit dat [gedaagde] het op enig moment niet eens is geweest met de hoogte van het afgesproken bedrag of daar nog vragen over had. Iwwerall heeft bij het voorstel van € 10.934,54 een bestand gevoegd waarin Iwwerall duidelijk opsomt welke posten zij heeft meegenomen in de berekening van het gevorderde bedrag. [gedaagde] reageert op het uitgeschreven voorstel instemmend met
“Voor mij goed.”en als Iwwerall stuurt
“Super..we komen er wel uit he (…)”stuurt [gedaagde] in reactie diezelfde dag nog
“Inderdaad, nu gewoon zo snel mogelijk proberen af te lossen.”. [gedaagde] heeft hiermee de indruk gewekt dat hij het ermee eens was dat hij de door Iwwerall genoemde bedragen moest (terug)betalen.
2.20.
Dat Iwwerall erop mocht vertrouwen dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de betaling door [gedaagde] van het bedrag volgt verder ook uit de whatsappberichten die [gedaagde] heeft gestuurd aan [naam] van Iwwerall. Zo schrijft [gedaagde] op 23 juni 2021: “
Heb net u Mail gezien ik maak het zometeen over” en op 17 augustus 2021: “
Als ik iets had, had ik het meteen overgemaakt”. Hieruit concludeert de rechtbank dat [gedaagde] wel heeft ingestemd met het voorstel van Iwwerall, maar later tot de conclusie kwam dat hij aan de betalingsverplichting niet kon voldoen.
2.21.
[gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat wanneer wel vast komt te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt, partijen een opschortende voorwaarde hebben afgesproken, namelijk dat de afspraken op papier moesten worden gezet en dat er een duidelijke afbetalingsregeling zou worden afgesproken. Het verweer faalt. Uit het bericht van 16 maart 2021 van [gedaagde] kan niet worden afgeleid dat hij zijn instemming afhankelijk heeft gesteld van schriftelijke uitwerking. Daar komt bij dat [gedaagde] zelf niets heeft gedaan om de afspraak op papier te krijgen, nadat Iwwerall hem de concept overeenkomsten heeft gemaild. Voor zover [gedaagde] nog had willen dooronderhandelen over de door Iwwerall voorgestelde wijze van afbetaling, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om daarover het gesprek aan te gaan. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Dat hij het bedrag van € 10.934,54 (jaren later nog altijd) niet verschuldigd zou zijn, omdat het er (ook door zijn toedoen) niet van gekomen is een afbetalingsregeling schriftelijk uit te werken, houdt dan ook geen stand. Daarmee is vast komen te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de betalingsverplichting van [gedaagde] van € 10.934,54 aan Iwwerall.
2.22.
Daarnaast vordert Iwwerall een bedrag van € 7.459,15 dat ziet op het gebruik door [gedaagde] van de auto. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat partijen overeengekomen zijn dat hij een bedrag van € 775 per maand verschuldigd is voor de periode dat hij de auto heeft gebruikt. De facturen met een totale beloop van € 6.975 voor het maandelijks afgesproken bedrag zijn dan ook toewijsbaar. Het resterende bedrag van € 484,15 is onvoldoende onderbouwd, zodat aan Iwwerall een bedrag van € 6.975 toekomt. De verweren van [gedaagde] over het ontbreken van overeenstemming en de opschortende voorwaarden zijn, voor zover die ook betrekking zouden hebben op dit onderdeel van de vordering, hiervoor besproken en slagen ook voor dit deel van de vordering niet. Dat [gedaagde] , zoals hij heeft verklaard ter zitting, de indruk had dat met het inleveren van de auto ‘alles was afgehandeld’ komt dit voor zijn eigen risico.
2.23.
De vordering van Iwwerall is ook toewijsbaar, omdat de vordering – anders dan [gedaagde] stelt – opeisbaar is geworden en [gedaagde] met ingang van 29 september 2023 in verzuim is. Partijen zijn weliswaar in eerste instantie overeengekomen dat [gedaagde] de hoofdsom in termijnen zal betalen, maar omdat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, is de vordering direct opeisbaar geworden. Dat er om boekhoudkundige redenen een vervaldatum ver in de toekomst is gezet, omdat partijen afspraken hadden gemaakt over afbetaling, staat hieraan niet in de weg. Namens Iwwerall is op 25 september 2023 per mail een sommatiebrief naar [gedaagde] gestuurd waarin de volledige vordering is opgeëist. Vast staat dat [gedaagde] die brief heeft ontvangen en niet heeft betaald, zodat [gedaagde] vanaf de in deze brief genoemde datum van 29 september 2023 in verzuim is. De vordering zal daarom worden toegewezen.
wettelijke handelsrente wordt toegewezen
2.24.
De rechtbank zal de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, en niet – zoals [gedaagde] aanvoert – de wettelijke rente toewijzen, omdat Iwwerall naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd heeft gesteld dat tussen partijen sprake is geweest van een handelsrelatie. Zo heeft Iwwerall onweersproken gesteld dat de samenwerking was aangegaan met [handelsnaam] , dat zij alle facturen en e-mailberichten aan [handelsnaam] via het zakelijk e-mailadres van [gedaagde] heeft gericht en dat [gedaagde] betaling via zijn zakelijke bankrekening aan Iwwerall gedaan.
2.25.
De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen met ingang van 29 september 2023, omdat [gedaagde] vanaf deze datum in verzuim is.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.26.
Iwwerall vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De rechtbank stelt vast dat Iwwerall voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 2.500 aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief.
2.27.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom (€ 10.934,54 + € 6.975)
€ 17.909,54
- buitengerechtelijke incassokosten
€ 954,00
+
Totaal
€ 18.863,54
2.28.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Iwwerall worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.775,72

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Iwwerall te betalen een bedrag van € 18.863,54, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag van € 17.909,54, met ingang van 29 september 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.775,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, rechter, bijgestaan door mr. C.M. Achekar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.