In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige vrouw, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte werd ervan beschuldigd op 16 januari 2023 in Amsterdam haar partner, [persoon 1], met een mes in de linkerborst te hebben gestoken. Tijdens de zitting op 13 juni 2024 heeft de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, betoogd dat de poging tot doodslag bewezen kon worden op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N.S. van Es, pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op de bewuste datum een incident heeft plaatsgevonden waarbij [persoon 1] gewond raakte. Echter, de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte daadwerkelijk de verwondingen had toegebracht. De verklaringen van de verdachte en getuigen waren niet eenduidig en er was geen bewijs dat de verdachte opzettelijk handelde. De rechtbank heeft daarom besloten tot integrale vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en gelast dat het in beslag genomen mes, dat aan de verdachte toebehoorde, aan haar wordt teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen.