ECLI:NL:RBAMS:2024:6658

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
AMS 24/1661
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over NOW-5 subsidie afgewezen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van Dispertech B.V. tegen de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, om de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-5 voor de zevende aanvraagperiode op nihil te stellen. De rechtbank heeft op 4 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar verweerder zich afmeldde.

Eiseres, opgericht op 23 januari 2019 en actief in de ontwikkeling van meetapparatuur voor wetenschappelijk onderzoek, had op 20 december 2021 een tegemoetkoming aangevraagd. Verweerder verstrekte een voorschot van € 16.806,-, maar eiste terugbetaling omdat eiseres geen definitieve aanvraag had ingediend. Eiseres voerde aan dat zij per abuis geen aanvraag had gedaan en dat het ontzeggen van de subsidie een buitensporige maatregel was. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres op de hoogte had moeten zijn van de voorwaarden en termijnen voor de aanvraag.

De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om de subsidie op nihil vast te stellen. Eiseres heeft niet aangetoond dat het terugbetalen van het voorschot leidt tot onevenredige gevolgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van het griffierecht af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 november 2024 en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2024 in de zaak tussen

Dispertech B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van verweerder om de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-5 [1] voor de zevende aanvraagperiode op nihil te stellen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres houdt zich bezig met het ontwikkelen en ontwerpen van meetapparatuur voor wetenschappelijk onderzoek en is opgericht op 23 januari 2019.
2.2.
Eiseres heeft op 20 december 2021 een tegemoetkoming op grond van de NOW-5 voor de zevende aanvraagperiode (november en december 2021) aangevraagd. Met een besluit van 27 december 2021 heeft verweerder een voorschot van € 16.806,- aan eiseres verstrekt voor deze periode. Daarbij heeft verweerder berekend dat eiseres in totaal een tegemoetkoming zou ontvangen van € 21.009,-.
2.3.
Met een brief van 25 april 2023 heeft verweerder eiseres een herinnering gestuurd om de definitieve aanvraag voor de berekening van de NOW-5 voor de zevende aanvraagperiode in te dienen. Verweerder heeft eiseres hierbij laten weten dat zij tot en met 2 juni 2023 had om de definitieve aanvraag in te dienen. Met een brief van 7 juni 2023 heeft verweerder eiseres nogmaals een herinnering gestuurd om de definitieve aanvraag in te dienen. Verweerder heeft de periode om de definitieve aanvraag in te dienen uit coulance verlengd tot en met 26 juli 2023.
2.4.
Met het primaire besluit van 8 september 2023 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij over de zevende aanvraagperiode (NOW-5) het definitieve bedrag waar zij recht op heeft niet kan berekenen, omdat eiseres geen definitieve aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft beslist dat eiseres het aan haar betaalde voorschot van € 16.806,- moet terugbetalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit.
2.5.
Met het bestreden besluit van 1 februari 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres moet het voorschot van € 16.806,- terugbetalen.

Wettelijk kader

3.1.
In de NOW-5 is dwingend voorgeschreven tot wanneer een definitieve aanvraag kon worden ingediend, namelijk tot en met 2 juni 2023. Deze termijn is later uit coulance verlengd tot en met 26 juli 2023. In de nota van toelichting bij de NOW-5 staat dat indien niet tijdig een aanvraag voor vaststelling wordt gedaan de subsidieverlening wordt ingetrokken en dat dit tot gevolg heeft dat het subsidievoorschot onverschuldigd is betaald en volledig wordt teruggevorderd. [2] Doorslaggevende betekenis komt hierbij toe aan de uitdrukkelijke bedoeling van de minister en de dwingend voorgeschreven datum om de definitieve vaststelling aan te vragen.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen aanvraag heeft ingediend om een definitieve berekening van de tegemoetkoming voor de zevende aanvraagperiodes van de NOW-5. De rechtbank stelt daarmee vast dat verweerder in beginsel bevoegd was om de aanvraag op nihil vast te stellen.
3.3.
Voor de beoordeling is echter ook van belang dat het gaat om een subsidievaststelling. Naast de bepalingen van de NOW-5 is daarom ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Uit artikel 4:44, vierde lid, van de Awb volgt dat, indien geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie is ingediend, de subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld. Het lager vaststellen van een subsidie is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Bij de uitoefening van die bevoegdheid zal verweerder een belangenafweging dienen te maken, waarbij ook van belang is dat het gaat om een belastend besluit.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de subsidie op nihil vast te stellen gebruik heeft gemaakt.
4.2.
Eiseres voert aan dat zij per abuis geen definitieve berekening heeft aangevraagd. Door verschuiving van verantwoordelijkheden in de startup-organisatie is dit over het hoofd gezien. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat zij de eerste herinneringsbrief wel heeft ontvangen, maar de tweede herinneringsbrief niet. Eiseres vermoedt dat er soms iets mis kan gaan bij de postbezorging. Eiseres voert verder aan dat het ontzeggen van het recht op een NOW-subsidie een buitensporige maatregel is en dat deze niet in de geest van de NOW-regeling past.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid is van eiseres om bij het indienen van een aanvraag om subsidie op de hoogte te zijn van de voorwaarden en termijnen die daarbij gelden. In de toekenningsbeslissing van het voorschot van
27 december 2021 heeft verweerder eiseres er al op gewezen dat zij voor de definitieve berekening van het bedrag opnieuw een aanvraag zal moeten dienen. Ook in de eerste herinneringsbrief, die eiseres wel heeft ontvangen, is eiseres erop gewezen dat zij een definitieve aanvraag moest indienen. Eiseres had, gelet daarop, dus moeten weten dat zij een definitieve aanvraag voor de subsidie had moeten indienen.
4.4.
De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar standpunt dat het ontzeggen van het recht op een NOW-subsidie een buitensporige maatregel is en dat deze niet in de geest van de NOW-regeling valt. Uit de NOW-regeling volgt dat het doel van de regeling is om werkgevers in de coronaperiode tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, zodat zij werknemers in dienst kunnen houden. Uit de NOW-regeling volgt echter ook dat aan het ontvangen van deze subsidie voorwaarden verbonden zijn. Eén van deze voorwaarden is het tijdig indienen van de aanvraag om een definitieve berekening van de subsidie. Als niet wordt voldaan aan deze voorwaarde, moet verweerder in beginsel de subsidieverlening intrekken en hetgeen onverschuldigd is betaald volledig terug vorderen. Zoals in overweging 3.3 is gesteld, moet verweerder daarbij wel een belangenafweging maken. Verweerder heeft die belangenafweging in het geval van eiseres ook gemaakt en het algemeen belang bij een juiste subsidieverstrekking zwaarder laten wegen. Volgens verweerder is niet gebleken dat het terugbetalen van het voorschot leidt tot een onevenredige uitkomst ten opzichte van het algemeen belang dat is gediend bij het hanteren van een strikte aanvraagtermijn.
4.5.
De rechtbank kan verweerder volgen in deze belangenafweging. Eiseres heeft niet aangevoerd of met stukken onderbouwd dat zij failliet gaat of werknemers moet ontslaan door het terugbetalen van het voorschot. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat eiseres elke euro goed kan gebruiken, maar dat de onderneming niet staat of valt met het mislopen van de subsidie. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom worden vastgesteld dat de gevolgen voor eiseres niet zodanig onevenredig zijn dat verweerder de definitieve berekening na de afweging van de belangen niet lager mocht vaststellen. Dat eiseres per abuis de aanvraag niet heeft ingediend, maakt ook niet dat de gevolgen onevenredig zijn, nu eiseres wel had moeten weten dat zij de aanvraag op tijd moest indienen.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de subsidies op nihil vast te stellen gebruik heeft gemaakt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid.
2.Staatscourant 9 oktober 2020, nr. 52209.