ECLI:NL:RBAMS:2024:6694

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
AMS 24/4079
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag tot overname van een private geldschuld in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om overname van een geldschuld aan [bedrijf 1] beoordeeld. Eiseres, een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire, had een schuldenlijst ingediend bij de minister van Financiën, waarin een schuld van € 13.947,59 aan [bedrijf 1] was opgenomen. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat de schuld was ontstaan door een onrechtmatige daad, wat volgens de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) niet voor overname in aanmerking komt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de schuld voortvloeit uit wanprestatie, zoals bedoeld in artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek, en niet uit een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank concludeert dat de schuld voldoet aan de voorwaarden voor overname onder de Wht, aangezien deze is ontstaan na 31 december 2005 en vóór 1 juni 2021 opeisbaar was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en bepaalt dat de schuld van eiseres aan [bedrijf 1] moet worden overgenomen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Pinarbasi),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Maachi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om haar geldschuld aan [bedrijf 1] over te nemen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft een schuldenlijst aan verweerder gestuurd omdat gedupeerden in aanmerking komen voor afbetaling van hun schulden als die voldoen aan de vereisten van hoofdstuk 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Op de schuldenlijst van eiseres staat één schuld aan [bedrijf 1] van € 13.947,59.
3. Met het primaire besluit van 15 februari 2024 heeft verweerder het verzoek om overname van de schuld afgewezen omdat deze is ontstaan door een onrechtmatige daad (code 19).
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Een geldschuld die voortvloeit uit een onrechtmatige daad wordt op grond van de Wht [1] niet overgenomen. Gezien de aard van (het ontstaan van) deze schulden wordt het niet wenselijk geacht om deze schulden over te nemen. [2] De schuld aan [bedrijf 1] is ontstaan doordat eiseres toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk tussen eiseres en [bedrijf 2] . Als gevolg hiervan heeft [bedrijf 2] schade geleden. Eiseres is herhaaldelijk verzocht om de werkzaamheden te voltooien, maar heeft hierop geen actie ondernomen. Ook heeft eiseres geen schadebeperkende maatregelen genomen. Eiseres heeft wanprestatie gepleegd, die volledig aan haar is toe te rekenen. Zij is daarom door de kantonrechter veroordeeld tot het betalen van een vervangende schadevergoeding. Deze schadevergoeding, vermeerderd met bijkomende kosten, is de schuld in kwestie. Vanwege het feit dat de schuld direct voortvloeit uit de toerekenbare tekortkoming van eiseres, is het niet mogelijk om de schuld over te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om de schuld van eiseres aan [bedrijf 1] over te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Geldschulden en kosten van toeslagenouders worden overgenomen, wanneer sprake is van geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en die niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. [3] De geldschuld wordt overgenomen als die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser. [4] Schulden die voortvloeien uit een onrechtmatige daad worden niet overgenomen. [5]
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de schuld aan [bedrijf 1] is ontstaan door wanprestatie, te weten een tekortkoming van eiseres in de nakoming van de overeenkomst tot aanneming van werk tussen eiseres en [bedrijf 2] . Het geschil spitst zich toe op de vraag of de wanprestatie tevens als onrechtmatige daad moet worden aangemerkt.
9. De rechtbank stelt voorop dat schulden die voortvloeien uit wanprestatie niet zijn uitgesloten van overname. In artikel 4.1, vierde lid, van de Wht heeft de wetgever een opsomming gegeven van geldschulden en kosten die niet worden overgenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat het gaat om een limitatieve lijst. Daarin staat wel de geldschuld uit onrechtmatige daad, maar niet de geldschuld die voortvloeit uit wanprestatie. In de artikelsgewijze toelichting staat voorts expliciet dat onderdeel c ziet op een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
10. De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiseres enkel sprake is van wanprestatie als bedoeld in artikel 6:74 van het BW. Van onrechtmatigheid in de zin van artikel 6:162 van het BW is de rechtbank niet gebleken. De schuld is ontstaan doordat eiseres niet heeft voldaan aan de contractuele verplichtingen van de overeenkomst tot aanneming van werk. Die overeenkomst is eiseres aangegaan in de normale uitoefening van haar bedrijf. Zij dreef in die tijd een eenmanszaak onder de naam “ [naam]” en heeft de verbouwing aangenomen van een bedrijfsruimte opdat [bedrijf 2] daar een pedicurepraktijk kan vestigen. Omdat de werkzaamheden niet zijn voltooid, heeft [bedrijf 2] eiseres gedagvaard voor de kantonrechter en vervangende schadevergoeding gevorderd wegens wanprestatie. Zij heeft niet (subsidiair) gesteld dat sprake is van een onrechtmatige daad. De kantonrechter heeft de vordering wegens wanprestatie toegewezen. Het is niet uitgesloten dat een gedraging naast wanprestatie tevens een onrechtmatige daad oplevert. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad [6] blijkt dat dit jegens de contractuele wederpartij slechts het geval zal zijn indien onafhankelijk van de schending van de contractuele verplichtingen onrechtmatig is gehandeld. Eisers is enkel schadeplichtig vanwege het feit dat zij het aangenomen werk niet heeft voltooid. Van een onrechtmatige daad is daarom geen sprake.
11. Het voorgaande betekent dat de schuld op grond van artikel 4.1, derde lid, onder a van de Wht voor overname in aanmerking komt. Niet in geschil is dat de schuld is ontstaan na 31 december 2005 en vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. De schuld voldoet daarmee aan alle vereisten die de op grond van de Wht worden gesteld voor overname. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres ten onrechte afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet ten behoeve van finale beslechting van het geschil aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat verweerder deze schuld van eiseres aan [bedrijf 1] overneemt.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.374,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- wijst toe het verzoek van eiseres tot overname van haar private geldschuld ad € 13.947,59 aan [bedrijf 1] ;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Gonera, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, vierde lid, sub c van de Wht.
2.Zie de Memorie van Toelichting bij de Wht, blz. 39.
3.Artikel 4.1, eerste en tweede lid van de Wht.
4.Artikel 4.1, derde lid, onder a, van de Wht.
5.Artikel 4.1, vierde lid, onder c van de Wht.
6.Zie de arresten van 9 december 1955, ECLI:NL:HR:1955:47 (NJ 1956/157) en 19 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0870 (NJ 1994/290).