Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/210612-23 (zaak A) en 13/167306-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .
1.Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2024. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna zaken A en B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Bouwman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, naar voren hebben gebracht.
mr. A. Bouwman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, naar voren hebben gebracht.
De zaken zijn gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken van verdachte met parketnummers 13/187996-24, 13/025417-24, 13/042152-24 en 13/251956-23.
2.Beschuldiging
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
zaak A:
feit 1:(poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer 1] op 20 augustus 2023;
feit 2:heling van een rijbewijs en een kentekenbewijs op 20 augustus 2023;
zaak B:
(poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer 2] op 30 maart 2024.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
3.Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van zaak A, feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Verdachte moet ook van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden vrijgesproken, omdat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
Ten aanzien van zaak A, feit 2
Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde heling, omdat niet kan worden vastgesteld dat het rijbewijs en het kentekenbewijs door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Ten aanzien van zaak B
Verdachte moet van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Wel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] op 30 maart 2024.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A, feit 1
De raadsman heeft zich – evenals de officier van justitie – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde (poging tot zware) mishandeling, omdat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. In aanvulling hierop heeft de raadsman benadrukt dat het letsel van verdachte past bij het scenario dat verdachte een aanval van aangever heeft afgeweerd.
Ten aanzien van zaak A, feit 2
De raadsman heeft zich – evenals de officier van justitie – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde heling.
Ten aanzien van zaak B
Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde (poging tot zware) mishandeling omdat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft verklaard dat hij in een kelderbox werd aangevallen met een vork en dat verdachte aangever naar buiten wilde begeleiden, waardoor er een worsteling ontstond. Verdachte heeft proportioneel gehandeld door de ander uit de ruimte te willen leiden en het letsel van [slachtoffer 2] past binnen dit scenario van verdachte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A, feit 1
Vrijspraak van poging tot zware mishandeling
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen om te kunnen vaststellen dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel meebracht. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Vrijspraak van mishandeling
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank verder van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en om die reden moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vast is komen te staan dat er op 20 augustus 2023 tussen [slachtoffer 1] en verdachte een incident heeft plaatsgevonden in het Bijlmerpark in Amsterdam, waarbij beiden verwondingen hebben opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft gestoken met een schaar nadat hij twee keer is geslagen met een stalen pijp. [slachtoffer 1] zou hem met een stalen pijp op het hoofd hebben willen slaan en verdachte heeft zijn hoofd beschermd met zijn handen. Daardoor heeft hij zijn linkerhand gebroken.
De rechtbank constateert dat het letsel van verdachte aan zijn linkerhand past bij het scenario dat verdachte zijn hoofd met zijn handen heeft willen beschermen. De rechtbank betrekt hierbij ook dat verbalisanten een melding hebben gekregen over een persoon die in het park zou zijn geslagen met een ijzeren pijp, dat aangever heeft verklaard dat hij een stalen pijp heeft opgepakt en het feit dat verbalisanten ook een stalen pijp hebben aangetroffen op de plek van het incident. Verdachte heeft ook melding gemaakt van het incident bij de politie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de lezing van verdachte dat hij is geslagen met een stalen pijp waarna hij aangever met een schaar heeft gestoken, aannemelijk is.
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het slaan met een stalen pijp door [slachtoffer 1] een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft opgeleverd waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Daarbij is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich aan die aanranding heeft kunnen en redelijkerwijs heeft moeten onttrekken. Het door verdachte toegepaste geweld (steken met een schaar) heeft daarnaast in redelijke verhouding gestaan tot de ernst van de aanranding (slaan met een ijzeren pijp), zodat ook is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Verdachte werd geslagen met een voorwerp en heeft zich mogen verdedigen met een voorwerp. Verdachte komt dus een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe. Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Zaak A, feit 2
Vrijspraak van heling
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling. Het procesdossier geeft geen uitsluitsel over de vraag of het rijbewijs en het kentekenbewijs door misdrijf verkregen goederen betroffen, te meer nu de persoon van wie deze goederen zijn heeft verklaard dat zij deze was kwijtgeraakt.
Zaak B
Vrijspraak van poging tot zware mishandeling
Gelet op de verklaring van verdachte tijdens de zitting dat tussen hem en [slachtoffer 2] een worsteling ontstond en dat hij hem in een nekklem heeft gehouden, de verklaring van [slachtoffer 2] na het incident dat hij zou zijn gewurgd en de foto’s van het letsel van [slachtoffer 2] , stelt de rechtbank vast dat verdachte de ten laste gelegde handelingen (voor een deel) heeft gepleegd. De vraag is of verdachte door dit handelen heeft beoogd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen om te kunnen vaststellen dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel meebracht. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] op 30 maart 2024, door [slachtoffer 2] bij de keel te grijpen en die keel dicht te drukken. De rechtbank heeft dit oordeel gebaseerd op verklaring van verdachte tijdens de zitting dat hij [slachtoffer 2] in een nekklem heeft gehouden, de verklaring die [slachtoffer 2] direct heeft afgelegd bij de verbalisanten en het bijpassende letsel van [slachtoffer 2] . Het door de verdediging geschetste noodweerscenario, dat verdachte werd aangevallen met een vork en hij zich daartegen heeft moeten verdedigen door [slachtoffer 2] de box uit te leiden zodat de aanval zou stoppen, is niet aannemelijk geworden. Deze eerst ter zitting afgelegde verklaring van verdachte vindt geen ondersteuning in het procesdossier.
4.Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddel bewezen dat verdachte:
bijlage IIopgenomen bewijsmiddel bewezen dat verdachte:
zaak B
op 30 maart 2024 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] bij de keel te grijpen en
- de keel van die [slachtoffer 2] dicht te drukken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5.Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.Strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7.Motivering van de straf
7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd, gelet op het standpunt dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de bijzondere omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door [slachtoffer 2] bij de keel te grijpen en die keel dicht te drukken. Dit moet voor het slachtoffer een pijnlijke en beangstigende ervaring zijn geweest en getuigt van gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte en veroordeling in gelijktijdig behandelde zaken
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 16 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank houdt daarnaast expliciet rekening met de veroordeling in de door de rechtbank op 18 september 2024 gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandelde zaken van verdachte met parketnummers 13/187996-24, 13/025417-24, 13/042152-24 en 13/251956-23. In die zaken is beslist dat verdachte wordt veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met onder meer als bijzondere voorwaarde dat verdachte op 16 oktober 2024 wordt opgenomen op een Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA). De rechtbank houdt er rekening mee dat als deze zaken wel allemaal gevoegd zouden zijn behandeld er één straf zou zijn opgelegd. De rechtbank wil daarnaast met het opleggen van een straf de klinische opname niet doorkruizen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor een eenvoudige mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, is het LOVS-oriëntatiepunt een geldboete ter hoogte van zevenhonderdvijftig euro. De rechtbank is echter van oordeel dat een (voorwaardelijke) gevangenisstraf meer recht doet aan de ernst van het feit en de recidive van verdachte. Alles bij elkaar acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal daarom een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren.
8.Beslag
Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
- 1 STK Pijp (goednummer 6384500);
- 1 STK Pijp (goednummer 6384499);
- 1 STK Kurketrekker (goednummer 6384510);
- 1 STK Kentekenbewijs (goednummer 6384219).
De rechtbank oordeelt als volgt.
De kurkentrekker en de twee pijpen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het kentekenbewijs is reeds teruggegeven aan de rechthebbende, waardoor de rechtbank hier geen beslissing op zal nemen.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 63, 300 Wetboek van Strafrecht.
10.Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder zaak A, feit 1 primair en subsidiair, zaak A, feit 2 en zaak B primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak B
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
- 1 STK Pijp (goednummer 6384500);
- 1 STK Pijp (goednummer 6384499);
- 1 STK Kurketrekker (goednummer 6384510).
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. M. Nieuwenhuijs en S.J. Mees-Bolle rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2024.
[...]