In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een woonboot, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een opgelegde aanslag precariobelasting voor het jaar 2023. De heffingsambtenaar had op 30 april 2023 een aanslag van € 1.635,90 opgelegd, welke door eiser werd betwist. Eiser stelde dat de verhoging van de tarieven niet redelijk was en dat zijn bezwaar niet adequaat was behandeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had ingegaan op de bezwaargronden van eiser. De rechtbank benadrukte dat de verhoging van de precariobelasting een politieke keuze is, waar de gemeente grote vrijheid in heeft. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onzorgvuldig proces en dat de heffingsambtenaar zich aan de geldende verordening had gehouden. Wel werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan eiser, omdat deze niet correct was behandeld in de eerdere uitspraak op bezwaar.