ECLI:NL:RBAMS:2024:6840

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
13/218892-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Vilnius Regional Court in Litouwen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1978, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 september 2024 gestart, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Ural, en een tolk in de Litouwse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 30 dagen. Op 18 september 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan waarin zij aanvullende vragen heeft gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden in Litouwen en de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft op 22 oktober 2024 de behandeling hervat, maar heeft opnieuw vragen gesteld over de detentieomstandigheden en de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens eerdere zittingen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, met de verplichting om de zaak uiterlijk 14 dagen voor 31 december 2024 opnieuw te behandelen. De rechtbank heeft ook de oproeping van de opgeëiste persoon, zijn raadsman en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/218892-24
Datum uitspraak: 5 november 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 11 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in
behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 februari 2024 door
Vilnius Regional Court(Litouwen), hierna:
de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2024, in
aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is
verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede en door een
tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft op 18 september 2024 een tussenuitspraak gewezen [3] waarbij het onderzoek is heropend en geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te
stellen de in de tussenuitspraak genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende
justitiële autoriteit. De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn verlengd met 30 dagen en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 22 oktober 2024 – met instemming van partijen – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond. De voortzetting van de behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. U. Ural, advocaat te Enschede en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn verlengd met 30 dagen en gelijktijdig de gevangenhouding verlengd met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 18 september 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 18 september 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon zou volgens de verkregen aanvullende informatie na het tussenvonnis, afstand hebben gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, maar daar is geen bewijs van. De opgeëiste persoon zegt dat hij geen oproep heeft gekregen, dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld en geen advocaat had. Subsidiair stelt de raadsman dat de rechtbank de desbetreffende afstandsverklaring op dient te vragen bij de Litouwse autoriteiten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is omdat de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW zich heeft voorgedaan.
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen ten aanzien van artikel 12 OLW in de tussenuitspraak. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank heeft ten aanzien van het vonnis van 27 januari 2023 (1-56-716/2023) / arrest van 4 oktober 2023 (1A-227-574/2023) vastgesteld dat alleen het hoger beroep aan artikel 12 OLW moet worden getoetst. De rechtbank heeft hierover toen nog twee aanvullende vragen gesteld.
In de daarop verkregen aanvullende informatie van 23 september 2024 staat dat er drie zittingen zijn geweest in hoger beroep, namelijk op 28 maart 2023, 2 mei 2023 en 19 juni 2023. Op de eerste zittingsdag is de behandeling uitgesteld omdat de toegewezen raadsman van de opgeëiste persoon nog niet behoorlijk kennis had kunnen nemen van het dossier. Op de tweede zittingsdag is de behandeling opnieuw uitgesteld omdat de andere raadsman van de opgeëiste persoon niet was verschenen. Alleen op de laatste zittingsdag is de zaak inhoudelijk behandeld. De oproepen voor al deze zittingsdagen zijn naar de opgeëiste persoon gestuurd die toen in de Alytus gevangenis gedetineerd zat. De opgeëiste persoon wilde niet bij de zittingen aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze aanvullende informatie nog onvoldoende volgt of de opgeëiste persoon daadwerkelijk in persoon in kennis is gesteld van de datum en tijd van de behandeling in hoger beroep. In het bijzonder volgt hieruit niet dat de opgeëiste persoon de oproep voor deze behandeling overhandigd heeft gekregen in de gevangenis. Ook blijkt hieruit niet op grond waarvan geconcludeerd is dat de opgeëiste persoon niet aanwezig wilde zijn. De aanvullende informatie laat ruimte voor de mogelijkheid dat de oproepen wel naar de gevangenis zijn verstuurd maar daar niet door de opgeëiste persoon zijn ontvangen en dat de conclusie dat hij niet aanwezig wilde zijn is getrokken (enkel) op grond van het feit dat hij niet is verschenen bij de behandeling in hoger beroep. De rechtbank kan dan ook nog niet vaststellen of de opgeëiste persoon al dan niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad.
De rechtbank ziet ook nu ruimte om hierover nadere vragen te stellen omdat de beslistermijn zal worden verlengd op basis van hetgeen hierna wordt overwogen.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden, om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen tevens de volgende vragen te beantwoorden:
Zijn de oproepen voor de zittingen van 28 maart 2023, 2 mei 2023 en 19 juni 2023 aan de opgeëiste persoon uitgereikt in de gevangenis waar hij ten tijde van die oproepen gedetineerd zat?
Op grond waarvan is geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig wilde zijn? Is dat bijvoorbeeld (enkel) omdat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de behandeling in hoger beroep of heeft hij zelf laten weten dat hij niet aanwezig wilde zijn? Of zijn er andere omstandigheden op grond waarvan die conclusie is getrokken?

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft aangevoerd dat er op basis van het rapport van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 2024 een algemeen gevaar moet worden aangenomen vanwege de detentieomstandigheden. Uit het rapport blijkt dat er geen verbeteringen zijn geweest ten opzichte van de situatie waarop deze rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. Daarbij is er geen garantie gegeven die het algemeen gevaar wegneemt. Daarom moet de overlevering niet worden toegestaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het CPT-rapport van 18 juli 2024 en de informatie in de uitspraak van 25 april 2024 [4] er geen algemeen reëel gevaar kan worden aangenomen vanwege de detentieomstandigheden.
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen ten aanzien van de detentieomstandigheden in de tussenuitspraak van 18 september 2024. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot de detentieomstandigheden verder de volgende vraag gesteld.
- Hoe moet de rechtbank de bevindingen van het CPT-rapport van 18 juli 2024, die zijn gebaseerd op bezoeken van Litouwse detentie instellingen in de periode van 12 februari tot 22 februari 2024 begrijpen in relatie tot de door de Litouwse autoriteiten bij brieven van 5 maart 2024 en 3 april 2024 aangekondigde maatregelen om het geweld tussen gedetineerden en de negatieve gevolgen van het kastensysteem tegen te gaan?
Op 30 september 2024 heeft de rechtbank het volgende antwoord ontvangen op deze vraag:
Article 15 (2) of the Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States (2002/584/JHA) stipulates that if the executing judicial authority considers that the information communicated by the issuing Member State is not sufficient for a surrender decision to be taken, it shall ask for the necessary additional information to be provided as a matter of urgency, in particular with regard to Articles 3, 5 and 8 an may, having regard to the need to comply with the time-limits laid down in Article 17, fix a deadline by which it must obtain such information. Paragraph 3 of this Article provides that the issuing judicial authority may at any time send any additional useful information to the executing judicial authority.
In accordance with the above-mentioned legal regulation, Vilnius Regional Court points out that, upon receipt of a request from the executing judicial authority to provide additional information, the issuing judicial authority is responsible for providing the requested information. In the present case, the request of 24 September 2024 does not ask for additional information, but asks how the Court should understand the conclusions of the CPT’s report of 18 July 2024 and the other letters referred to in that request. In the light of the above considerations, it must be concluded that the assessment of the documents in question falls within the competence of the executing judicial authority and that Vilnius Regional Court is only responsible for providing the information.
De rechtbank ziet, gelet op het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit, aanleiding om haar eerdere vraag te herformuleren. Het CPT-rapport van 18 juli 2024 is gebaseerd op het bezoek van het CPT van 12 februari 2024 tot 22 februari 2024. In de brieven van de Litouwse autoriteiten van 5 maart 2024 en 3 april 2024 (die ook in deze zaak zijn overgelegd) staan de maatregelen genoemd die zijn genomen. Naar aanleiding van deze maatregelen heeft de rechtbank op 25 april 2024 [5] geoordeeld dat er geen algemeen gevaar meer is ten aanzien van de Litouwse detentieomstandigheden. Voor de rechtbank is onduidelijk of de in de brieven van 5 maart 2024 en 3 april 2024 genoemde maatregelen al van kracht waren op het moment dat het CPT Litouwen in februari 2024 bezocht en of het CPT deze maatregelen dus heeft kunnen betrekken bij de inhoud van hun rapport van 18 juli 2024. De vraag die de rechtbank wil voorleggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is:
Wanneer zijn de maatregelen (met name de in de brief van april 2024 beschreven maatregel dat leiders van de informele hiërarchie geïsoleerd worden op aparte verdiepingen in afzonderlijke cellen en de maatregel dat gedetineerden gedurende onderzoek naar klachten worden ondergebracht in een éénpersoonscel of een andere veilige omgeving) getroffen en met ingang van welke datum zijn deze volledig van kracht?
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen. De rechtbank heeft verder ter zitting aandacht gevraagd voor het feit dat het CPT aan Litouwen drie maanden de tijd heeft gegeven om te reageren op het rapport van 18 juli 2024 en dat die termijn op de zitting zeer recent was verstreken.
In het CPT-rapport staat namelijk onder meer in punt 5 en 9:

5. The report on the visit was adopted by the CPT at its 114th meeting, held from 1 to 5 July 2024, and transmitted to the authorities of Lithuania on 8 July 2024. The various recommendations, comments and requests for information made by the CPT are set out in bold type in the present report. The CPT requests that the authorities of Lithuania provide within three months a response containing a full account of action taken by them to implement the Committee’s recommendations along with replies to the comments and requests for information formulated in this report.

9. The findings of the 2024 visit set out in this report indicate that the Lithuanian authorities have taken a number of steps to address the above-mentioned problems. However, the situation observed in the four prisons visited demonstrates that with legal and organisational changes alone only partial progress can be made. It is clear that substantial financial resources must now be committed in order to finally and fully address these problems. With a view to achieve a genuine reform of the Lithuanian prison system, far greater resources are needed to accelerate the reconstruction of prisons from dormitory-type to cellular-type accommodation and, most importantly, to significantly increase staffing levels. A substantially larger custodial staff presence in detention areas is required to significantly reduce inter-prisoner violence and to prevent illegal drugs from being smuggled into prison, traded and consumed. The Lithuanian authorities must demonstrate concrete and sustained efforts to tackle these challenging issues if they are to persuade the Committee not to resort to a public statement under the procedure enshrined in Article 10, paragraph 2 of the Convention establishing the CPT.

Tijdens de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat de Litouwse autoriteiten inmiddels, op 29 oktober 2024, hebben gereageerd op het CPT-rapport. De rechtbank acht van belang dat deze reactie op een volgende zitting met partijen wordt besproken.

6.Beslissing

VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen nu zij nader onderzoek doet naar omstandigheden die in het kader van artikel 11 OLW van belang zijn;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 30 (dertig) dagen;
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd - met dien verstande dat de
zaak uiterlijk 14 dagen vóór 31 december 2024 (de datum waarop de verlengde beslistermijn verstrijkt) weer op zitting moet worden aangebracht - teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 4. en 5. genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Litouwse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.