Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2024 in de zaak tussen
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, en
Inleiding
Wat aan deze procedure voorafging
Voor het onderhavige pand is het bestemmingsplan [bestemmingsplan] van kracht. De bestemming van de begane grond is ‘gemengd 1,4’, waarbij op de plankaart voor het (rechter) gedeelte van de begane grond de aanduiding Horeca IV en voor een gedeelte winkel is aangegeven. Op de plankaart is dit middels een zogenoemde functiescheidingslijn aangegeven die meebrengt dat de helft van de begane grond als horeca mag worden gebruikt. In het rechtergedeelte van de begane grond mag u dus een kleinschalig alcoholvrij bedrijf restaurant exploiteren (vijf tafels en twintig stoelen). Uitbreiding van de restaurantfunctie in het bovengenoemde pand behoort niet tot de mogelijkheden. Ik verwijs hierbij ook naar de uitspraken van de Rechtbank Amsterdam d.d. 16 december 2008 en van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 21 oktober 2009.”
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat verlening van de vrijstelling zal leiden tot een verstoring van het wankel evenwicht tussen winkels, horeca en wonen in de [adres]. Hierbij heeft hij verwezen naar het beleid met betrekking tot het betrokken gebied in het bestemmingsplan. In de toelichting op dat plan staat onder meer dat met name de [adres] een duidelijke eigen aantrekkingskracht heeft door de menging van winkels en horeca. In het verleden is het aantal restaurants in de [adres] toegenomen. Meer dan de helft van het aantal restaurants in het plangebied is in de [adres], die is aangewezen als zogenoemd winkellint, geconcentreerd. Gelet op de redelijke balans tussen horeca en overige functies wordt uitbreiding van horeca niet toegestaan.” Verzoekster stelt dat het aantal restaurants in de [adres] door de coronapandemie is afgenomen. Van enige verstoring van het evenwicht tussen de in de [adres] aanwezige horeca, winkels en woningen is dan ook geen sprake meer. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder nog geen onderzoek gedaan heeft naar de (gewijzigde) planologische behoefte in de [adres] en of in verband daarmee voornoemde beleidsreden om uitbreiding van horeca te weigeren nog steeds opgaat. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen besproken dat hier in de bezwaarprocedure aandacht aan moet worden besteed. In verband met de uitkomst van dat onderzoek is het belang van verweerder – dat niet geconcretiseerd is – bij uitvoering van het bestreden besluit niet dusdanig groot dat de huidige exploitatie niet nog enige tijd op dezelfde voet kan doorgaan zoals dit al minstens 15 jaar gebeurt, namelijk totdat op het bezwaar is beslist. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de controle die verweerder verricht heeft niet op basis van een melding van een derde is geweest, maar op grond van een periodieke controle in het kader van de afgegeven exploitatievergunning. Van door omwonenden ervaren overlast is niet gebleken.
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat verweerder een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoekster;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
20 november 2024.