ECLI:NL:RBAMS:2024:7061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
AMS 24/1774
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag herleving WW-uitkering door zelfstandige

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om herleving van zijn WW-uitkering beoordeeld. Eiser, die als zelfstandige werkzaam was, had op 25 januari 2023 een WW-uitkering aangevraagd, welke hem per 1 februari 2023 was toegekend. Echter, deze uitkering werd per 1 mei 2023 beëindigd omdat eiser als zelfstandige was gaan werken. Op 3 januari 2024 vroeg eiser om herleving van zijn WW-uitkering, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op basis van het feit dat eiser zijn werkzaamheden als zelfstandige niet volledig had beëindigd.

De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser stelde dat hij geen zelfstandige was, maar een werknemer, omdat hij belastingadviesdiensten in dienst van zijn B.V. had verricht. De rechtbank oordeelde echter dat eiser terecht als zelfstandige was aangemerkt, aangezien hij geen premies voor werknemersverzekeringen afdroeg en zijn B.V. nog steeds bestond. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van eiser op het moment van de WW-aanvraag niet waren beëindigd, en dat de afwijzing van de aanvraag om herleving van de WW-uitkering door verweerder terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 21 van de Werkloosheidswet, dat stelt dat het recht op een WW-uitkering alleen kan herleven als de werkzaamheden als zelfstandige volledig zijn beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit Amsterdam, eiser

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om de herleving van zijn WW-uitkering. [1]
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 9 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 maart 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 25 januari 2023 een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft eiser per 1 februari 2023 een WW-uitkering toegekend. Verweerder heeft de WW-uitkering per 1 mei 2023 beëindigd omdat eiser als zelfstandige is gaan werken. Eiser heeft op 3 januari 2024 om de herleving van zijn WW-uitkering gevraagd bij verweerder.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser krijgt per 11 november 2023 geen WW-uitkering omdat hij niet volledig is gestopt met zijn bedrijf.
4. Met het bestreden besluit is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag om de herleving van eisers WW-uitkering gebleven. Verweerder ziet namelijk onvoldoende gronden om aan te nemen dat de werkzaamheden van eiser geheel en definitief zijn beëindigd. Eiser zou via zijn B.V. belastingadviesdiensten hebben verleend. Van een uitschrijving van de B.V. bij de Kamer van Koophandel is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat (voor het verlenen van belastingadviesdiensten) vereiste verzekeringen zijn opgezegd. Verweerder stelt vast dat de B.V. nog steeds bestaat en o.a. een website heeft.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser om de herleving van zijn WW-uitkering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen zelfstandige is, maar een werknemer. Hij heeft de belastingadviesdiensten namelijk in dienst van zijn B.V. verricht. Als het werken in dienst van een B.V. voor de WW gelijk wordt gesteld aan het werken als zelfstandige, dan voert eiser aan dat hij voor zijn interim werkzaamheden geen website meer had, geen reclame heeft gemaakt, geen acquisitiewerkzaamheden heeft verricht en ook geen verzekering meer had. Het ontbinden van de B.V. kan volgens eiser gelijk worden gesteld aan het stoppen van zijn eigen bedrijf.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 3, eerste lid, van de WW volgt dat een werknemer een natuurlijk persoon is, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij niet als zelfstandige, maar als werknemer dient te worden aangemerkt. Eiser heeft op de zitting namelijk aangegeven dat de B.V. geen premies voor werknemersverzekeringen afdroeg over zijn loonbetalingen. Wanneer sprake is van een dienstbetrekking moeten ook premies voor de werknemersverzekeringen worden afgedragen. Dat eiser ervoor heeft gekozen om te factureren onder de naam van zijn B.V. omdat dit fiscaal gunstiger was, maakt nog niet dat sprake was van werknemerschap in de zin van de WW. Verweerder heeft eiser dan ook terecht als zelfstandige aangemerkt.
10. Op grond van artikel 21 van de WW herleeft het recht op een WW-uitkering op het moment dat de omstandigheid die heeft geleid tot het eindigen van het recht op een WW-uitkering ophoudt te bestaan. Uit het commentaar [2] op dit artikel blijkt dat voor de werknemer die de hoedanigheid van werknemer is verloren als gevolg van het werken als zelfstandige het recht op een WW-uitkering alleen kan herleven als de werkzaamheden volledig zijn geëindigd.
11. Verweerder heeft eiser op 21 juli 2023 laten weten dat zijn WW-uitkering per
1 mei 2023 stopt omdat hij als zelfstandige is gaan werken. Op grond van (het commentaar op) artikel 21 van de WW kan het recht op een WW-uitkering dus enkel herleven indien de werkzaamheden als zelfstandige volledig zijn beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat dit ten tijde van de WW-aanvraag niet het geval was. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit wat eiser daar zelf over heeft gezegd. Op 8 januari 2024 heeft hij tijdens een telefonisch contactmoment met het Uwv aangegeven dat de opdracht die hij als zelfstandige had aangenomen weliswaar was afgerond, maar dat zodra zich een nieuwe opdracht voor zou doen, hij deze zou aannemen. Daarnaast was de B.V. op het moment van de aanvraag (nog) niet ontbonden, had dit bedrijf een website en stond het ingeschreven bij de KvK. Ook heeft eiser, nadat verweerder hierom heeft verzocht, geen informatie verstrekt over de vraag hoe de btw-aangiften zijn geregeld na het gestelde staken van de onderneming. Dit alles tezamen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden van eiser als zelfstandige op het moment van de WW-aanvraag niet waren beëindigd. Verweerder heeft het verzoek van eiser om herleving van de WW-uitkering dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
2.Tekst & Commentaar Socialezekerheidsrecht, commentaar op art. 21 WW, onder 2.d.