In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (SVB) betreffende de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser, die geen vast woon- of verblijfadres heeft, heeft in het verleden recht gehad op AOW-pensioen, maar heeft zich sinds medio 2017 niet meer gemeld bij de SVB. De SVB heeft daarop het pensioen van eiser opgeschort en in een besluit van 15 augustus 2023 vastgesteld dat eiser per maart 2021 geen recht meer heeft op AOW-pensioen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, waarop de SVB in een later besluit van 6 oktober 2023 het bezwaar gegrond heeft verklaard, maar het pensioen blijft geschorst totdat eiser zich met een geldig legitimatiebewijs meldt.
Tijdens de zitting op 22 januari 2024 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank concludeert dat er geen procesbelang is, omdat het bestreden besluit al in het voordeel van eiser is gewijzigd. Eiser heeft het meest gunstige resultaat bereikt, namelijk dat de SVB terugkomt op de beëindiging van het pensioen, maar het blijft geschorst. De rechtbank kan in deze procedure enkel oordelen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en niet over andere beroepsgronden van eiser.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier N.J.A. van Eck. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.