ECLI:NL:RBAMS:2024:7192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
AMS 24/6488
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor kappen en verplanten van bomen in Amsterdam

Op 25 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van het college, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het verplanten van acht bomen en het kappen van zes bomen in watervak 4 van de Da Costakade. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om schorsing van het besluit totdat op het beroep is beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 11 november 2024, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door een omwonende en een boomdeskundige. Het college was vertegenwoordigd door een gemachtigde en verschillende deskundigen. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de situatie ter plaatse bekeken. De gemeente heeft aangegeven dat de kademuren in watervak 4 dringend moeten worden hersteld en dat dit niet mogelijk is met behoud van de bomen. De verzoeker betwist dit en stelt dat er innovatieve methoden zijn om de bomen te behouden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening voldoende spoedeisend is, maar heeft het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter concludeert dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de veiligheid van de kademuren voorrang heeft en dat de noodzakelijke werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd met behoud van de bomen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangenafweging van het college onderschreven, waarbij het belang van de veiligheid zwaarder weegt dan het belang van het behoud van de bomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/6488

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Vogel).
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Amsterdam,vergunninghouder.
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoeker] , het college en de gemeente.

Procesverloop

Op 22 mei 2024 heeft het college aan de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor het verplanten van acht bomen en het kappen van zes bomen. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Op 29 oktober 2024 heeft het college het bezwaar van [verzoeker] ongegrond verklaard (het bestreden besluit). [verzoeker] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen door het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 11 november 2024. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door [omwonende] , omwonende, en [boomdeskundige] , boomdeskundige. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door technisch inspecteur [technisch inspecteur] , groendeskundige [groendeskundige] en projectmanager [projectmanager] . Namens de gemeente was omgevingsmanager [omgevingsmanager] aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om een onderzoek ter plaatse [1] te houden. Op 11 november 2024 heeft de voorzieningenrechter de situatie ter hoogte van watervak 4 van de Da Costakade in Amsterdam opgenomen. De genoemde partijen waren hierbij aanwezig. De voorzieningenrechter heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De gemeente heeft op 29 maart 2024 een aanvraag ingediend [2] om acht bomen te verplanten en zes bomen te kappen voor het vernieuwen van de kademuur in watervak 4 (zie Afbeelding 2 hieronder) ter hoogte van de tegenover elkaar gelegen locaties Da Costakade 169-201 (rak 4042) en Da Costakade 172-204 (rak 4201) in Amsterdam. De kap is gepland op 2 december 2024.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat doorslaggevend gewicht mocht worden toegekend aan het belang van veilige kademuren, omdat de voor het uitvoeren van de dringend noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan de in slechte staat verkerende kademuren niet kan worden uitgevoerd met behoud van de bomen. Uitstel brengt vele risico's met zich, zoals het instorten van de kademuren. Uit onderzoek is gebleken dat het kadeherstel niet kan worden uitgevoerd met toepassing van een innovatieve werkwijze, die elders in de stad wordt beproefd. De wijze waarop de kade is geconstrueerd en de wijze waarop de bomen op en over de kadeconstructie staan, maakt dat het kadeherstel niet mogelijk is met behoud van de bomen. Aan de kap is de verplichting verbonden om 21 bomen te herplanten.
Het college baseert zich hierbij op het advies van de onafhankelijke Adviescommissie beschermwaardige houtopstanden van 5 februari 2024 en op het advies van de gemeentelijke groenadviseur van 2 mei 2024 (hierna: de adviezen).
3. [verzoeker] is het niet eens met de verleende kapvergunning. Er zijn twee innovatieve kademuurvernieuwingsmethodes waarmee de bomen behouden kunnen worden. Aannemer [aannemer] hanteert echter de traditionele methode, waarbij de bomen weg moeten. De Da Costakade telt ruim 130 bomen. In watervak 3 zijn al vergunningen verleend voor de kap van 33 bomen, waaronder vijf monumentale bomen. [verzoeker] vreest dat de voorliggende kapvergunning precedentwerking heeft op de overige 84 bomen aan de Da Costakade.
4. De relevante wetgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het verzoek
5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het verzoek voldoende spoedeisend, nu de kap gepland staat voor 2 december 2024.
5.2.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dit, omdat de termijn van zes weken voor het instellen van beroep tegen het bestreden op 10 december 2024 eindigt en andere bezwaarden dus nog in beroep kunnen komen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. [verzoeker] is belanghebbende, omdat zij deels zicht heeft op de bomen en in de directe omgeving, op ruim 100 meter afstand, van de in watervak 4 gelegen locaties woont.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen een discretionaire bevoegdheid van het college betreft, waarbij het college de omgevingsvergunning kan weigeren op grond van de in artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening 2014 genoemde weigeringsgronden. Er bestaat geen verplichting om een vergunning te weigeren zodra één van de in die bepaling genoemde waarden aan de orde is. Het college kan bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening 2014 alle relevante belangen meewegen. Dit betekent dat het college bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand te verlenen beleidsruimte heeft.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Bomenverordening 2014 kan de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand die voorkomt op de lijst van beschermwaardige houtopstanden als bedoeld in artikel 10 van de Bomenverordening 2014 alleen worden verleend als sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Dit is het geval als
sprake is van een algemeen maatschappelijk belang en uit onderzoek in voldoende mate is gebleken dat het niet mogelijk is om de beschermwaardige houtopstand te behouden. [3]
9. Volgens de adviezen vertegenwoordigen vijf van de zes te kappen bomen belangrijke waarden van natuur en milieu, stadsschoon en leefbaarheid. Twee van de bomen (nr. 504642 en nr. 502982) zijn tevens als beschermwaardige houtopstanden aan te merken. Eén boom (nr. 502977) vervult onvoldoende groenwaarden om het belemmeren van de gewenste werkzaamheden voor het vervangen van de kademuur te rechtvaardigen.
10. In artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen. Gelet op artikel 22.8 van de Omgevingswet geldt dit verbod als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet.
11. Uit de gedingstukken, de toelichting tijdens de zitting en het onderzoek ter plaatse, komt het volgende naar voren. In 2017 is in het aanliggende watervak 3 een kademuur bezweken. Sindsdien wordt deze met damwanden ondersteund. De kademuren in de watervakken 2, 3 en 5 zijn bovendien minder stabiel dan voorzien en moeten volledig worden vernieuwd. Daarvoor moeten (in totaal maximaal 73) woonboten worden verplaatst naar tijdelijke wissellocaties. Een flink aantal woonboten kan niet worden verplaatst, omdat deze (tot nu toe) niet onder brug 108 door kunnen varen en evenmin onder de meest zuidelijke brug. Daardoor bestaat onvoldoende werkruimte om de kademuren in de watervakken 3 en 2 te vervangen. De reden dat ervoor is gekozen om te starten met de kademuren in watervak 4, is het gebrek aan locaties voor woonboten. Het aantal woonboten in watervak 4 is beperkt evenals het aantal bomen. De start van de werkzaamheden aan de kademuur in watervak 4 is op 3 maart 2025 gepland. Het uitvoeren van deze werkzaamheden maakt vervolgens ‘ruimte’ voor de werkzaamheden in de aansluitende watervakken en is daarom een noodzakelijke eerste stap om uiteindelijk in ongeveer zes jaar tijd alle kademuren aan de Da Costakade te vervangen. Voor het project is een variant ontworpen op de traditionele combiwandmethode, met een veel slankere wand, om boombehoud mogelijk te maken. Onderzoek wijst echter uit dat ook dan boombehoud niet mogelijk is. Dit wordt veroorzaakt door de afwijkende kadeconstructie in onder meer watervak 4. De oorspronkelijke, dikke kademuur die dateert van rond 1890 is in de jaren ’50bij herstelwerkzaamheden in het bovenste, zichtbare deel van de kademuur versmald tot een dikte van 45 à 50 centimeter. Hierdoor is ruimte ontstaan voor wortelgroei op het ondergrondse deel van de oorspronkelijke kadeconstructie. Met de innovatieve methoden van Kade2.020 en G-kracht is boombehoud evenmin mogelijk. Deze methoden hebben minstens 30 centimeter werkruimte nodig en dat is meer dan in watervak 4 beschikbaar is, door de dichte wortelgroei tegen en op de kadeconstructie.
11.1.
Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het waarborgen van de constructieve veiligheid van al de kademuren aan de Da Costakade en de technisch en logistiek gecompliceerde situatie aldaar, het noodzakelijk maken dat allereerst in watervak 4 de kademuren worden vervangen, ondanks de slechtere staat van de rakken in de watervakken 2 en 3. Tevens heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat ook de nu best beschikbare (innovatieve) methoden het niet mogelijk maken het project uit te voeren met behoud van de bomen in watervak 4. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat [verzoeker] geen deskundig tegenrapport heeft ingebracht en dat daarop op korte termijn ook geen zicht is. Evenmin heeft [verzoeker] concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de zorgvuldigheid en begrijpelijkheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde adviezen. Op grond van die adviezen en de tijdens de zitting en het onderzoek ter plaatse daarop gegeven toelichting, vindt de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de noodzakelijke werkzaamheden aan de kademuren niet kunnen worden uitgevoerd met behoud van de bomen.
12. De voorzieningenrechter concludeert dat het college uit het oogpunt van veiligheid een zwaarwegend algemeen belang heeft om zo spoedig als mogelijk het project te kunnen gaan uitvoeren en daarbij in redelijkheid, ondanks de onomkeerbaarheid van de gevolgen, het belang van de gemeente bij het kappen van de bomen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang bij boombehoud. Het college heeft in zijn belangenafweging ook mogen betrekken dat na het kadeherstel en de vernieuwing van het maaiveld, in watervak 4 meer bomen zullen worden herplant dan nu het geval is.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Omgevingswet

Artikel 5.1 luidt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
(…).
Artikel 22.8 luidt:
Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.

Bomenverordening 2014

Artikel 3 (verbod om te vellen) luidt:
1. Het is verboden zonder vergunning of jaarvergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.
(…).
Artikel 5 (weigeringsgronden) luidt:
1. De vergunning of jaarvergunning kan worden geweigerd in verband met:
a. de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;
b. de waarde van de houtopstand voor het stadsschoon of het landschap;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.
2. Behoudens voor verplanten wordt de vergunning of jaarvergunning geweigerd voor zover dit het vellen van een houtopstand betreft die voorkomt op de lijst van beschermwaardige houtopstanden als bedoeld in artikel 10; hiervan kan alleen worden afgeweken als sprake is van zwaarwegende omstandigheden.
3. Bij de toepassing van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden houdt het college rekening met het bomenbeleidsplan dat is vastgesteld.
Artikel 6 (vergunningsvoorschriften) luidt:
1. Het college kan voorschriften aan de vergunning en jaarvergunning verbinden ter bescherming van de in artikel 5, eerste lid, genoemde waarden.
2. Het college kan de eerste lid genoemde voorschriften gedurende de looptijd van de vergunning wijzigen. Dit voor zover dat ter bescherming van de in artikel 5, eerste lid, genoemde waarden noodzakelijk is.
Artikel 7 (herplantplicht) luidt:
1. Het college verbindt aan de vergunning en de jaarvergunning het voorschrift dat binnen een door het college te bepalen termijn en overeenkomstig door het college te geven aanwijzingen wordt herplant, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.
2. Het college kan bepalen dat herplant geschiedt met een houtopstand die vergelijkbaar is met de gevelde houtopstand.
3. Als herplant niet tot de mogelijkheden behoort, kan aan de vergunning of de jaarvergunning het voorschrift worden verbonden dat de monetaire boomwaarde van de gevelde houtopstand wordt gestort in het herplantfonds van de gemeente of een vergelijkbare gemeentelijke herplantregeling.
4. Bij voorgeschreven herplant wordt aangegeven binnen welke termijn en op welke wijze niet aangeslagen beplanting moet worden vervangen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8:50, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 4 van de Bomenverordening 2014 van de gemeente Amsterdam, Gemeenteblad 2014, 10771.
3.Zie de toelichting op artikel 5 van de Bomenverordening 2014.