ECLI:NL:RBAMS:2024:7204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
24/6051
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake stopzetting bijstandsuitkering verzoekster

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de stopzetting van haar bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam naar verwachting geen stand houdt. Het college verwijt verzoekster schending van de inlichtingenplicht en de medewerkingsplicht, maar specificeert niet waar deze schendingen uit bestaan. Verzoekster ontving sinds 14 april 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Het college heeft haar bijstandsuitkering per 27 februari 2024 ingetrokken, omdat het niet kon vaststellen of verzoekster recht had op bijstand. Dit volgde na een onderzoek naar haar woonsituatie, waarbij het college concludeerde dat de woon- en leefsituatie van verzoekster niet vast te stellen was. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen die de intrekking schorst en haar bijstandsuitkering herstelt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, omdat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en herstelt de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot de datum van het verzoek om voorlopige voorziening, zijnde 9 oktober 2024, tot het college een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoekster of op haar nieuwe aanvraag om bijstandsuitkering. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/6051

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. B. Blanckenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college
(gemachtigde: mr. M. ten Hoedt).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de stopzetting van haar bijstandsuitkering [1] .
Met het bestreden besluit van 18 september 2024 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf 27 februari 2024 ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat aan deze procedure voorafging
1. Verzoekster ontving sinds 14 april 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder.
2. Vanwege een mededeling dat verzoekster mogelijk een gezamenlijke huishouding voert met de vader van haar drie kinderen, de heer [persoon] ( [persoon] ), heeft het college een onderzoek ingesteld naar de uitkeringssituatie van verzoekster. Daartoe heeft het college verzoekster opgeroepen voor meerdere gesprekken op kantoor: op 27 februari 2024, 7 mei 2024 en 17 juni 2024. Ook heeft een toezichthouder van het college op
27 februari 2024 een huisbezoek afgelegd op het adres van verzoekster. Verder heeft de toezichthouder waarnemingen ter plaatse verricht om te controleren op welke data en tijden de auto van [persoon] in de directe omgeving van het adres van verzoekster geparkeerd stond. Daarnaast heeft de toezichthouder verklaringen van anonieme getuigen verzameld die wonen nabij de adressen van verzoekster en [persoon] . Ook heeft de toezichthouder bewijsstukken opgevraagd bij [persoon] en hem zowel telefonisch als op kantoor gesproken. De toezichthouder heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van
10 september 2024 (het rapport van bevindingen). De toezichthouder concludeert dat de woon- en leefsituatie van verzoekster niet vast te stellen is. Daarmee is niet vast te stellen of zij in omstandigheden verkeert zoals beschreven in artikel 11, eerste lid, van de Pw. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
3. Met het bestreden besluit heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken vanaf 27 februari 2024. Volgens het college kan niet vastgesteld worden of verzoekster nog recht heeft op bijstand. Verzoekster heeft het college daarvoor niet alle informatie gegeven. Verzoekster heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze informatie alsnog aan het college te geven.
4. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt het bestreden besluit te schorsen totdat een beslissing op het bezwaar is genomen, de bijstandsuitkering te laten herleven en de ten onrechte ingehouden bijstandsuitkering uit te betalen.

Overwegingen

5. Verzoekster voert aan dat haar recht op bijstand wel degelijk vast te stellen is. Verzoekster betwist dat zij hiervoor te weinig informatie heeft gegeven. Het bestreden besluit berust verder op een onjuiste voorstelling van de feiten en het door het college verrichtte onderzoek is niet zorgvuldig geweest. Het college heeft veel gebruikelijke aspecten van een gezamenlijke huishouding niet gevonden. Ook is de voorgeschiedenis van verzoekster onvoldoende meegenomen door het college: [persoon] is de vader van de kinderen van verzoekster en speelt een actieve rol in hun leven. Dit heeft verzoekster ook altijd verklaard en hiervan was het college ook al jaren op de hoogte. Verder zijn de bevindingen van het college onvoldoende concreet om tot intrekking te kunnen leiden. Verzoekster doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel en voert ten slotte aan dat sprake is van strijd met artikel 3 en artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college verzoekster schending van de inlichtingenplicht [2] en schending van de medewerkingsplicht [3] verwijt.
7. Intrekking van de bijstandsuitkering is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting geen stand houdt. Dit motiveert de voorzieningenrechter als volgt. Het college werpt verzoekster schending van de inlichtingenplicht en schending van de medewerkingsplicht tegen, maar concretiseert niet waar deze schending uit bestaat. Het college verwijt verzoekster uitdrukkelijk niet dat zij een gezamenlijke huishouding voert met [persoon] . Dit heeft de gemachtigde van het college desgevraagd bevestigd op de zitting. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster meerdere keren op kantoor is verschenen om een toelichting te geven en dat zij medewerking heeft verleend aan het door het college verrichtte huisbezoek. Nu het college het voeren van een gezamenlijke huishouding verzoekster niet tegenwerpt, is het voor de voorzieningenrechter onduidelijk welke medewerking verzoekster nog meer had moeten verlenen en welke inlichtingen zij heeft nagelaten te verschaffen aan het college. Het college heeft geen stelling ingenomen over wat verzoekster had moeten meedelen.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijst behoeven de overige door verzoekster aangevoerde gronden geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen besproken dat verzoekster inmiddels een nieuwe aanvraag om bijstandsuitkering heeft ingediend en dat het college hier nog op beslist. De voorzieningenrechter treft daarom de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 18 september 2024 wordt geschorst en de bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande herleeft, met ingang van de datum van het verzoek om voorlopige voorziening, zijnde 9 oktober 2024, tot ofwel wanneer het college positief heeft beslist op de door verzoekster ingediende nieuwe aanvraag om bijstandsuitkering, ofwel tot zes weken nadat het college een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoekster.
11. De voorzieningenrechter draagt het college op het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit van 18 september 2024 tot ofwel wanneer het college positief beslist op de door verzoekster aangevraagde bijstandsuitkering, ofwel tot zes weken nadat het college een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoekster;
  • bepaalt dat de bijstandsuitkering van verzoekster naar de norm van een alleenstaande herleeft met ingang van de datum van het verzoek om voorlopige voorziening, zijnde 9 oktober 2024, tot ofwel wanneer het college positief beslist heeft op de door verzoekster aangevraagde bijstandsuitkering, ofwel tot zes weken nadat het college een beslissing heeft genomen op het bezwaar van verzoekster;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
3.Artikel 17, tweede lid, van de Pw.