ECLI:NL:RBAMS:2024:7297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/13/747437
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering op basis van borgtocht en uitleg hypotheekakte

In deze zaak vordert ING Bank N.V. van [gedaagde] betaling van € 50.000,- op basis van een borgtocht. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat deze is verjaard, omdat de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken. ING stelt daarentegen dat de vordering niet is verjaard omdat deze verzekerd is met een recht van hypotheek, wat een langere verjaringstermijn met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de vordering van ING is verjaard. De rechtbank legt uit dat de verjaringstermijn van vijf jaar uit artikel 3:307 BW van toepassing is, omdat de vordering niet verzekerd is door een hypotheek. De uitleg van de hypotheekakte volgens de Haviltex-maatstaf leidt tot de conclusie dat de hypotheek niet strekt tot zekerheid voor de borgtocht. De rechtbank concludeert dat de vordering van ING op [gedaagde] is verjaard, omdat ING pas na het verstrijken van de verjaringstermijn aanspraak heeft gemaakt op betaling. ING wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/747437 / HA ZA 24-231
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. P.C. Nieuwenhuizen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Blakborn.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak draait om de vraag of ING [gedaagde] nog kan aanspreken tot het betalen van € 50.000,- op basis van een overeenkomst tot borgtocht, of dat de vordering is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de vordering is verjaard. Er is namelijk een verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing, en ING heeft voor het eerst aanspraak gemaakt op betaling nadat die termijn van vijf jaar was verlopen. De rechtbank legt in dit vonnis uit hoe zij aan haar oordeel is gekomen.
1.2.
In het dossier van de rechtbank zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 1 februari 2024,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 15 mei 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 september 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was van 2008 tot 2014 indirect bestuurder van Kinderopvang MaiVilla B.V. (hierna: MaiVilla). MaiVilla heeft in 2009 een kredietovereenkomst met ING gesloten, bestaande uit een lening van € 550.000,- en een rekening-courantkrediet met een kredietlimiet van € 187.000,- (hierna samen: de hoofdschuld). In de kredietovereenkomst is bepaald dat de kredietlimiet van het rekening-courantkrediet per kwartaal met € 25.000,- werd verlaagd. Daarbij is afgesproken dat [gedaagde] als zekerheid voor terugbetaling van de hoofdschuld een overeenkomst tot borgtocht met ING zou aangaan voor een bedrag van € 50.000,- (hierna: de borgtocht). Partijen hebben daarom op 12 februari 2009 een overeenkomst ondertekend waarboven staat ‘Borgakte’ (hierna: de borgakte).
2.2.
Op 10 mei 2010 is de kredietlimiet van het rekening-courantkrediet opgehoogd met een bedrag van € 59.000,-.
2.3.
MaiVilla kon de verplichtingen die bij de hoofdschuld hoorden niet nakomen. ING heeft hierover tussen 2010 en 2015 overleg met MaiVilla gevoerd. Uiteindelijk heeft ING per brief van 27 augustus 2015 aan onder andere MaiVilla de hoofdschuld beëindigd en het openstaande bedrag opgeëist. Op 9 augustus 2016 heeft ING per brief gericht aan onder andere MaiVilla (ter attentie van [gedaagde] ) laten weten nogmaals aanspraak te maken op het openstaande bedrag en dat zij haar vorderingen over zal dragen aan Vesting Finance Fiditon (hierna: Fiditon).
2.4.
Na een periode zonder communicatie heeft Fiditon per brief van 13 januari 2021 [gedaagde] voor het eerst aangeschreven over de openstaande schuld van MaiVilla. Op 26 augustus 2021 heeft Fiditon vervolgens aanspraak gemaakt op betaling van de borgtocht.

3.Het geschil

3.1.
ING vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 50.000,-. Daarnaast vordert ING veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten. Ook vordert ING dat het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
3.2.
ING stelt samengevat het volgende. Zij heeft met [gedaagde] een overeenkomst tot borgtocht gesloten. Daarin is afgesproken dat [gedaagde] aan ING € 50.000,- moet betalen als MaiVilla haar verplichtingen niet na zou komen. Omdat MaiVilla haar verplichtingen niet is nagekomen, en ING als gevolg daarvan de kredietovereenkomst met MaiVilla mocht opzeggen, moet [gedaagde] ING nu € 50.000,- betalen. Omdat [gedaagde] dit bedrag niet direct heeft betaald toen Fiditon hier namens ING om vroeg, heeft ING ook recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met ING en voert verweer. Het belangrijkste verweer is dat ING haar te laat heeft benaderd met het verzoek om de € 50.000,- op basis van de borgtocht te betalen en dat die vordering nu is verjaard. [gedaagde] ’s conclusie is dat ING niet-ontvankelijk moet worden verklaard of dat de vorderingen moeten worden afgewezen met veroordeling van ING in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] in beginsel een bedrag van € 50.000,- aan ING is verschuldigd op basis van de borgtocht. De vraag is alleen of ING op dit moment nog aanspraak kan maken op dat bedrag. Volgens [gedaagde] kan dat niet omdat de verjaringstermijn van vijf jaar zoals benoemd in artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing is, en deze verjaringstermijn is verstreken. ING stelt daarentegen dat de verjaringstermijn niet vijf jaar is, maar twintig jaar, omdat in deze situatie artikel 3:323 lid 3 BW van toepassing is. De vordering tot nakoming is namelijk verzekerd met een recht van hypotheek, aldus ING.
Verjaringstermijn is vijf jaar
4.2.
De verjaringstermijn voor vorderingen tot nakoming van een verbintenis is volgens artikel 3:307 BW vijf jaar. Artikel 3:323 lid 3 BW bevat een specifieke verjaringsregeling voor vorderingen tot nakoming van een verbintenis die verzekerd is met een recht van hypotheek. Zulke vorderingen verjaren niet voordat twintig jaren zijn verstreken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de hypotheek aan de verbintenis is verbonden. Of een vordering tot nakoming is verzekerd door een hypotheek hangt af van de afspraken die partijen hebben gemaakt in de hypotheekakte.
4.3.
In deze situatie is de verjaringstermijn van vijf jaar uit artikel 3:307 BW van toepassing. De vordering van ING op [gedaagde] is namelijk niet verzekerd door een hypotheek. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.
[gedaagde] heeft in 2001, 2003 en 2007 rechten van hypotheek afgegeven ten gunste van ING. Dat was voordat MaiVilla in 2009 de hoofdschuld en [gedaagde] de borgtocht aangingen met ING. Deze hypotheekrechten zijn afgegeven toen [gedaagde] in privé bij ING geld leende voor de financiering van haar eigen woning. In de verschillende hypotheekakten is steeds hetzelfde beding opgenomen waarin staat voor welke vorderingen de hypotheek tot zekerheid strekt. In de akten staat dat de hypotheek strekt tot meerdere zekerheid voor betaling van:
“het geleende bedrag en al hetgeen de bank nu of te eniger tijd van de schuldenaar verder te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of nog te verstrekken geldleningen, al dan niet in rekeningcourant, dan wel uit welken andere hoofde ook,[…]”
Volgens ING bevat dit beding de gebruikelijke formulering van een zogeheten bankhypotheek en valt hieronder ook de vordering op basis van de borgtocht. [gedaagde] betwist dat, omdat de hypotheek niet is verstrekt voor de borgtocht, maar enkel en alleen voor de lening in privé voor de eigen woning. Daarnaast was het volgens [gedaagde] niet de bedoeling dat de hypotheek zou gelden voor de vordering op basis van de borgtocht.
4.5.
Partijen zijn het dus niet eens over de reikwijdte van het beding uit de hypotheekakte. Het beding moet daarom worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt bij de uitleg van een hypotheekakte de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Volgens dezelfde vaste rechtspraak geldt dit evenwel niet voor de uitleg van afspraken in de hypotheekakte die alleen een rol spelen in de verhouding tussen partijen. [1] Bij de uitleg van zulke afspraken moet ook worden gekeken naar hoe partijen elkaars verklaringen en gedragingen moesten begrijpen en wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten in de gegeven omstandigheden (de Haviltex-maatstaf). [2] Ook de aard en de strekking van de overeenkomst moet hierbij in aanmerking worden genomen, evenals tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen mag worden verwacht. Dit alles moet worden beoordeeld naar het moment waarop de hypotheek wordt aangegaan, wat echter niet wegneemt dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de hypotheek van belang kunnen zijn voor uitleg van het beding in de hypotheekakte. [3]
4.6.
In deze zaak ziet de discussie niet op wat in de hypotheekakte is vermeld over de vestiging van het hypotheekrecht zelf, maar op de vraag welke vorderingen door de hypotheek worden verzekerd. Dat is een afspraak die alleen een rol speelt in de verhouding tussen partijen. Bij het uitleggen van die afspraak moet niet een objectieve maatstaf, maar de Haviltex-maatstaf worden toegepast. Bij die uitleg weegt de tekst van het beding weliswaar zwaar mee, maar de tekst is niet doorslaggevend. Uit de tekst in de hypotheekakte volgt dat de hypotheek geldt voor ‘alle’ vorderingen van ING op [gedaagde] . Dat komt overeen met de aard en strekking van het beding. Het gaat hier namelijk om een bankhypotheek. Daaruit zou afgeleid kunnen worden dat op het moment waarop de hypotheek is aangegaan, partijen ook de bedoeling hadden om de hypotheek te laten gelden voor ‘alle’ (toekomstige) vorderingen.
4.7.
In dit geval zijn er echter omstandigheden die maken dat het beding op basis van de redelijke verwachtingen van partijen toch anders uitgelegd moet worden. Die omstandigheden zijn de gedragingen van ING na het sluiten van de hypotheek en de gerechtvaardigde verwachtingen van [gedaagde] .
4.8.
De gedragingen ING op een drietal momenten zijn van belang. Allereerst zijn er de gedragingen bij het aangaan van de borgtocht. De borgtocht is op verzoek van ING aangegaan, als zekerheid voor de hoofdschuld. ING heeft vervolgens de borgakte, met de daarin genoemde voorwaarden, opgesteld. In die borgakte wordt niet verwezen naar de bestaande hypotheek als zekerheid voor de borgtocht, terwijl er wel andere zekerheden worden bedongen en omschreven. Dan zijn er de gedragingen in 2015 en 2016 wanneer duidelijk is dat MaiVilla haar verplichtingen behorende bij de hoofdschuld niet meer kan nakomen en ING de kredietrelatie opzegt. Op dat moment maakt ING geen aanspraak op betaling onder de borgtocht, en wijst zij [gedaagde] niet op de hypotheek die tot zekerheid daarvan zou moeten strekken. Ten slotte zijn er de gedragingen vanaf 2021, wanneer Fiditon namens ING [gedaagde] wel om betaling verzoekt, maar op geen enkele manier verwijst naar de hypotheek of waarschuwt voor het uitwinnen daarvan als zekerheid voor betaling onder de borgtocht. Pas op de zitting in deze procedure heeft ING een koppeling gelegd tussen de bestaande hypotheek en de borgtocht. Uit deze gedragingen leidt de rechtbank af dat ING kennelijk zelf niet van meet af aan de bedoeling had dat de hypotheek ook gold voor de borgtocht. Als dat wel zo was geweest, had het op de weg van ING gelegen om zich daar ook naar te gedragen, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de bestaande hypotheek als zekerheid bij het aangaan van de borgtocht of bij het aanspreken tot betaling.
4.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de hypotheek samen met haar echtgenoot in privé heeft afgegeven voor de lening van haar eigen woning, al voordat MaiVilla de hoofdschuld aanging, en niet voor een zakelijke lening. De rechtbank begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo dat zij bij het sluiten van de hypotheek de verwachting had dat deze tot zekerheid zou strekken van alle overeenkomsten die zij in de privésfeer met ING zou aangaan, en dat zij er geen rekening mee hoefde te houden dat een borgtocht voor een zakelijke lening daar onder zou vallen. Die verwachting is gerechtvaardigd. De gemiddelde consument zal er zonder nadere informatie van de bank niet op bedacht zijn dat een hypotheek op de eigen woning tot zekerheid zou kunnen strekken voor een borgtocht in een zakelijke context. Daarvoor wijkt de aard van de overeenkomsten – een lening voor de eigen woning tegenover een borgtocht voor een zakelijke schuld – te veel van elkaar af. ING kon daarom ook niet van [gedaagde] verwachten dat zij op het moment van vestiging zou begrijpen dat de hypotheek ook voor een toekomstige borgtocht zou gelden.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat ING en [gedaagde] redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat de borgtocht en de hypotheek niet aan elkaar gekoppeld waren. Het beding in de hypotheekakte moet dus zo worden uitgelegd dat de hypotheek niet strekt tot zekerheid voor betaling van een vordering op basis van de borgtocht.
4.11.
Omdat de hypotheek niet tot zekerheid strekt voor de vordering op basis van de borgtocht, is artikel 3:323 lid 3 BW niet van toepassing. De ‘gewone’ verjaringstermijn van vijf jaar uit artikel 3:307 BW is daarom van toepassing.
Aanvang van de verjaringstermijn ligt vóór 10 mei 2010
4.12.
Om vast te kunnen stellen of de vordering van ING is verjaard, moet worden vastgesteld wanneer de verjaringstermijn is gestart. Volgens artikel 3:307 BW is dat op de dag volgende op die dat de vordering opeisbaar is geworden.
4.13.
Volgens [gedaagde] is MaiVilla in 2009 en 2010 al tekortgeschoten in de verplichting om de kredietlimiet niet te overschrijden. Deze verplichting is opgenomen in artikel 18.2 van de toepasselijke kredietvoorwaarden. Als gevolg van deze tekortkoming is op grond van artikel 11.1 onder a van de Algemene Bepalingen van Kredietverlening van ING de volledige hoofdschuld direct opeisbaar geworden. Op dat moment werd ook de vordering op basis van de borgtocht ook opeisbaar en is de verjaringstermijn gaan lopen. [gedaagde] kan niet meer met zekerheid vaststellen wanneer MaiVilla voor het eerst de kredietlimiet heeft overschreden omdat zij niet meer beschikt over de gegevens uit die periode en omdat zij sinds 2014 geen bestuurder meer is van MaiVilla. Het moment van overschrijden ligt volgens [gedaagde] in ieder geval vóór 10 mei 2010, omdat op dat moment de kredietlimiet vanwege overschrijdingen werd verhoogd. De vordering op basis van de borgtocht is dus in ieder geval vóór 10 mei 2010 opeisbaar geworden, zodat de verjaringstermijn op 11 mei 2015 in ieder geval is verlopen, aldus nog steeds [gedaagde] .
4.14.
ING heeft deze stellingen van [gedaagde] slechts betwist met de opmerking dat het aan [gedaagde] is om te bewijzen dat de vordering eerder opeisbaar is geworden dan op 27 augustus 2015, de dag waarop ING per brief formeel de kredietrelatie heeft opgezegd en het openstaande bedrag heeft opgeëist.
4.15.
Deze betwisting van ING is gelet op de stellingen van [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd. Zo heeft ING niet betwist dat de kredietlimiet door MaiVilla al in 2010 is overschreden en dat de uitbreiding van de kredietlimiet in 2010 het gevolg was van deze overschrijdingen. Ook heeft ING niet betwist dat overschrijding van de kredietlimiet betekent dat de hoofdvordering en/of de vordering op basis van de borgtocht opeisbaar wordt, terwijl uit artikel 4 van de borgakte volgt dat de vordering tot betaling opeisbaar wordt “(…)
door het enkele feit dat de hoofdschuldenaar tekort schoot in de nakoming van zijn verbintenis(sen)(…)”. Zodra MaiVilla dus tekortschiet in de nakoming door het overschrijden van de kredietlimiet, wordt de vordering op basis van de borgtocht direct opeisbaar. Verder heeft ING, hoewel zij bij uitstek beschikt over stukken van het verloop van het krediet van MaiVilla, in reactie op het verweer ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kredietlimiet voor 2010 helemaal niet is overschreden. Bij deze stand van zaken is de enkele opmerking dat [gedaagde] maar moet bewijzen wanneer de vordering opeisbaar is geworden geen voldoende gemotiveerde betwisting.
4.16.
Het gevolg van de onvoldoende gemotiveerde betwisting van ING is dat de stellingen van [gedaagde] vast komen te staan. Daaruit volgt dat weliswaar niet exact kan worden bepaald wanneer MaiVilla voor het eerst de kredietlimiet heeft overschreden waardoor de vordering op basis van de borgtocht opeisbaar is geworden, maar dat dit in ieder geval vóór 10 mei 2010 is geweest. De verjaringstermijn is dan in ieder geval verlopen op 11 mei 2015.
Vordering is verjaard
4.17.
ING heeft voor het eerst nadat de verjaringstermijn op 11 mei 2015 is verlopen aanspraak gemaakt op betaling van de borgtocht. De vordering van ING in deze procedure is dus verjaard en wordt daarom afgewezen.
4.18.
Omdat de vordering van ING wordt afgewezen, kan zij ook geen aanspraak maken op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Deze vordering wordt daarom ook afgewezen.
Proceskosten
4.19.
ING is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.931,00
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van ING af,
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten van € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als ING niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt ING tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.C. Van der Roest en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Voetnoten

1.HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511.
2.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
3.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.