ECLI:NL:RBAMS:2024:7665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11126665 \ CV EXPL 24-5484
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis van Hoist Finance; tijdige indiening van verzet; vernietiging van verstekvonnis en afwijzing van vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een verstekvonnis. De eiseres, Hoist Finance AB, gevestigd in Stockholm, had in een eerdere procedure een verstekvonnis verkregen tegen de gedaagde, die in Nederland woont. De gedaagde heeft op 13 mei 2024 verzet aangetekend tegen het verstekvonnis, stellende dat zij niet op de hoogte was van de procedure en het vonnis nooit had ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze was ingesteld, omdat de gedaagde pas op 19 april 2024 op de hoogte was geraakt van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.

Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat Hoist Finance niet volhardde in haar vordering, wat leidde tot de conclusie dat het verstekvonnis vernietigd moest worden. De kantonrechter oordeelde dat, gezien de betwisting van de vordering door de gedaagde en het feit dat Hoist Finance geen nader standpunt had ingenomen, de vordering van Hoist Finance opnieuw moest worden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, met een vergoeding van € 200,- voor de kosten van het verzet. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige communicatie en de rechten van gedaagden in verzetprocedures.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11126665 \ CV EXPL 24-5484
Vonnis van 13 september 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB,
gevestigd te Stockholm (Zweden),
eiseres,
gedaagde in het verzet (geopposeerde),
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiseres in het verzet (opposant),
gemachtigde: mr. B. Mous.
Partijen worden hierna Hoist Finance en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 25 januari 2017, met producties,
- het verstekvonnis van 24 maart 2017 met zaaknummer 5765333 CV EXPL 17-5635,
- de verzetdagvaarding van 13 mei 2024, met één productie,
- het tussenvonnis van 13 juni 2024, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 6 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die zich in het dossier bevinden.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.1.
Dit is een internationale zaak, omdat Hoist Finance in Zweden is gevestigd en [gedaagde] in Nederland woont. De kantonrechter moet daarom eerst (ambtshalve) haar internationale bevoegdheid (rechtsmacht) en het toepasselijk recht vaststellen.
2.2.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is moet worden beantwoord aan de hand van de Brussel I-bis Verordening, omdat het geschil materieel, formeel en temporeel onder het toepassingsgebied van deze verordening valt in de zin van artikelen 1, 6 en 66 van de Brussel I-bis Verordening. [1]
2.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van de Brussel I-bis Verordening, is de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Omdat [gedaagde] in Amsterdam woont, is de Nederlandse rechter bevoegd om van dit geschil kennis te nemen.
2.4.
Vervolgens moet het toepasselijk recht worden vastgesteld. De vorderingen van Hoist Finance zijn gebaseerd op een contractuele verbintenis (een nakoming). Dit brengt mee dat de kantonrechter het toepasselijk recht moet vaststellen aan de hand van de Rome IVerordening. [2] Op grond van artikel 3 van de Rome I-Verordening komt de kantonrechter ten aanzien van die contractuele verbintenis uit op Nederlands recht. Beide partijen hebben namelijk hun stellingen dienaangaande gebaseerd op het Nederlandse recht, zodat sprake is van een rechtskeuze die voldoende duidelijk blijkt uit de omstandigheden van het geval.
Het verzet
2.5.
Bij vonnis van 24 maart 2017 heeft de kantonrechter [gedaagde] – samengevat – bij verstek veroordeeld om aan (de rechtsvoorganger van) Hoist Finance te betalen i) € 145,05 ter zake van de hoofdsom, vermeerderd met rente ii) € 1,45 ter zake van vervallen rente en iii) de proceskosten en de nakosten.
2.6.
[gedaagde] is op 13 mei 2024 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis van de kantonrechter. Hiertoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij het verstekvonnis nooit eerder heeft ontvangen en dat zij niet op de hoogte was van de procedure. [gedaagde] stelt dat zij voor het eerst bekend is geworden met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis op 19 april 2024, in verband met het beslag op haar uitkering. [gedaagde] vordert in verzet dat de kantonrechter haar ontheffing verleent van de veroordeling in de verstekprocedure en dat de kantonrechter, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hoist Finance alsnog afwijst, met veroordeling van Hoist Finance in de kosten van het verzet.
2.7.
Omdat [gedaagde] op 19 april 2024 bekend is geworden met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis en op 13 mei 2024 hiertegen in verzet is gegaan, oordeelt de kantonrechter dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen. [3]
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat Hoist Finance niet volhardt in haar vordering. Tijdens de mondelinge behandeling is ook gebleken dat Hoist Finance dit al in mei 2024 had besloten. Zij heeft dit aan haar deurwaarder laten weten en heeft gevraagd of de deurwaarder dit aan (de advocaat van) [gedaagde] wilde laten weten. De advocaat van [gedaagde] heeft echter pas omstreeks eind juli 2024 bericht van Hoist Finance ontvangen dat zij niet volhardt in de vordering. De advocaat van [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij toen al verschillende werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] , waarmee in totaal een bedrag van € 1.1750 excl. btw gemoeid is.
2.9.
Omdat Hoist Finance niet volhardt in haar vordering en geen nader standpunt heeft ingenomen, is er, gelet op de betwisting van de vordering door [gedaagde] , reden om het verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Hoist Finance af te wijzen.
Kosten
2.10.
Hoist Finance is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Overeenkomstig artikel 141 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komen de kosten die een gevolg zijn van het feit dat een partij niet in het geding is verschenen ten laste van die partij. In dit geval komen de kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding dan ook ten laste van [gedaagde] en komen deze niet voor vergoeding in aanmerking.
2.11.
In de gang van zaken die hiervoor onder 2.8 is omschreven, ziet de kantonrechter aanleiding om een proceskostenvergoeding van € 200,- toe te wijzen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 24 maart 2017 met zaaknummer 5765333 CV EXPL 17-5635 tussen (de rechtsvoorganger van) Hoist Finance en [gedaagde] gewezen verstekvonnis, en opnieuw rechtdoende,
3.2.
wijst de vorderingen van Hoist Finance af,
3.3.
veroordeelt Hoist Finance in de proceskosten van € 200,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Hoist Finance niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, kantonrechter, bijgestaan door mr. J.D. Tameris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis-Verordening).
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Verordening).
3.Artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).