ECLI:NL:RBAMS:2024:8471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
13/117121-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van een aangeefster op 9 maart 2024 in het Gaasperpark te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door middel van geweld en bedreiging, de aangeefster heeft gedwongen tot orale seks. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door bewijs zoals DNA-analyse en getuigenverklaringen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en beweerde dat de seksuele handelingen vrijwillig waren, maar zijn verklaring werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. Tevens is de vordering van de benadeelde partij, die € 8.000,00 aan immateriële schadevergoeding vorderde, in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de aangeefster zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/117121-24
Datum uitspraak: 7 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [woonadres] ,
nu gedetineerd in het [Penitentiaire Inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Sazoglu, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. C.J. Tiemessen namens de benadeelde partij [aangeefster] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [aangeefster] op 9 maart 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en dat deze steun vindt in ander bewijs. De verklaring van verdachte over hetgeen zou hebben plaatsgevonden, is ongeloofwaardig, nu deze geen steun vindt in dan wel wordt tegengesproken door de bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar de pleitnota – primair vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Er hebben wel seksuele handelingen plaatsgevonden, maar dat is niet tegen de wil van aangeefster of onder dwang gebeurd. De verklaring van verdachte over de feiten vindt steun in het dossier. De verklaringen van aangeefster zijn daarentegen twijfelachtig en worden niet ondersteund door ander bewijs.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tweede en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging, nu hiervoor onvoldoende bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsvoering in zedenzaken
Bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte – waarvan in onderhavige zaak sprake is – kan dat de beantwoording van de bewijsvraag complex maken. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer.
Betrouwbaarheid
In zijn algemeenheid moet zorgvuldig en behoedzaam worden omgegaan met verklaringen van getuigen en (vermeende) slachtoffers in strafzaken. Temeer indien verdachte het ten laste gelegde ontkent en er geen directe getuigen zijn, zoals in de onderhavige zaak. In zedenzaken dient de rechtbank eerst te toetsen of de verklaringen van aangevers betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs zijn. Dit doet zij door de verklaringen te toetsen op onder meer consistentie, volledigheid, accuraatheid en authenticiteit.
Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van verklaringen besteedt de rechtbank ook aandacht aan eventuele inconsequenties. Wel merkt zij daarbij op dat het enkele feit dat verklaringen op punten van elkaar verschillen, of dat daarin zelfs tegenstrijdigheden voorkomen, die verklaringen niet per definitie onbetrouwbaar maken. Het gaat erom of de verklaringen op voor de tenlastelegging relevante onderdelen, dus de seksuele handelingen en de dwang, consistent zijn.
Steunbewijs
Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat een verklaring van een aangever gebruikt kan worden voor het bewijs, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring steun vindt in overig bewijs. Steunbewijs kan bijvoorbeeld worden gevonden in emoties bij een aangever na het vermeende feit. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde opleveren. Hierbij is niet vereist dat de gedraging zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, mits de verklaring van de aangever op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen de verklaring van de aangever en het overige bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband bestaat. Afweging en beoordeling daaromtrent dienen plaats te vinden op basis van de concrete feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
Dwang
Op het ten laste gelegde is het oude artikel 242 Wetboek van Strafrecht [1] (hierna: Sr) van toepassing, omdat de pleegdatum voor de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven ligt (in werking getreden op 1 juli 2024). Voor de beoordeling of er sprake is van verkrachting, dient de rechtbank hier het bij dat artikel behorende beoordelingskader toe te passen. Voor de vaststelling van dwang in de zin van artikel 242 Sr
(oud)dient sprake te zijn van (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, hetgeen geleid heeft tot het ondergaan van handelingen die het slachtoffer zonder (de dreiging van) dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben verricht of laten gebeuren. Vastgesteld moet worden dat er sprake is van seks tegen de wil van het slachtoffer. Daarnaast is van belang of er sprake is van onvermijdbaarheid, namelijk dat het slachtoffer zich niet of zeer moeilijk aan het handelen heeft kunnen onttrekken.
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Voor de beoordeling of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, en dus bruikbaar voor
het bewijs, is in zijn algemeenheid van belang of aangeefster consistent en gedetailleerd heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en dat de verklaring van aangeefster daarom als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft op 9 maart 2024 om 19.48 uur de politie gebeld. Zij heeft tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat ze had afgesproken met [verdachte] , die ze bij de sportschool had leren kennen. Ze hadden rond 18.25 uur afgesproken bij metrostation Gaasperplas en zouden rond 19.00 uur bij Pancake gaan eten. Aangeefster en [verdachte] zijn het Gaasperpark in gelopen en op enig moment heeft [verdachte] aangeefsters telefoon afgepakt. Hij zei dat aangeefster hem moest pijpen, heeft haar op de grond geduwd en bij haar keel gegrepen. Aangeefster heeft [verdachte] toen gepijpt. [verdachte] heeft aangeefsters broek en rokje naar beneden getrokken. Aangeefster is weggerend en is vlakbij in een sloot gesprongen. [3] Zij heeft voorts verklaard dat [verdachte] haar beha uit wilde doen en dat deze kapot is gegaan. De behabeugel is eruit gegaan en moet nog daar liggen. [verdachte] heeft ook aan aangeefsters borsten gezeten. [4]
Deze verklaring heeft aangeefster bij haar aangifte en het informatief gesprek zeden bevestigd. Zij heeft daar meer in detail verteld over wat er is gebeurd. Zo heeft aangeefster over de afspraak verklaard dat verdachte had voorgesteld om naar het pannenkoekenrestaurant ‘ [bedrijfsnaam] ’ te gaan, dat aangeefster had opgemerkt dat op Google stond aangegeven dat de [bedrijfsnaam] permanent gesloten was, maar dat verdachte haar ervan had verzekerd dat ze er konden eten. Hij had gereserveerd voor 19.00 uur en stelde voor om nog een stukje door het Gaasperpark te wandelen. Aangeefster en verdachte wandelden door het park en rond 19.00 uur gingen ze op een bankje zitten. Aangeefster had steeds de tijd in de gaten gehouden om op tijd te zijn voor de reservering, maar verdachte gaf aan dat de eigenaar van het pannenkoekenrestaurant zou hebben gezegd dat ze beter om 19.30 uur konden komen. [5] Over hetgeen gebeurde nadat verdachte de telefoon van aangeefster had afgepakt, verklaarde aangeefster het volgende. Aangeefster zei tegen verdachte dat zij zou gaan schreeuwen als verdachte haar telefoon niet terug zou geven. Daarop zei verdachte: ‘als je goed naar mij luistert gedurende een half uur geef ik het terug en kunnen we naar het pannenkoekenhuis’. Aangeefster zei tegen verdachte dat ze niet naar het pannenkoekenhuis ging, maar dat ze naar huis wilde en dat hij haar telefoon terug moest geven. Zij pakte daarbij verdachtes windjack vast. Verdachte zei: ‘als jij mij verwondt dan zal ik jou verwonden’. [6] Aangeefster heeft daarop geschreeuwd en werd vervolgens door verdachte met een vuist op de zijkant van haar hoofd geslagen. Verdachtes hand was in haar broek op haar bil gegaan. Op een gegeven moment lag aangeefster op haar buik tussen het bankje en de boom in, verdachte lag op haar rug [7] en hield aangeefster met zijn arm langs haar hals vast. Aangeefster verzette zich en wilde gillen, maar kreeg geen lucht meer. [8] Verdachte deed aangeefsters legging en rok naar beneden tot op haar dijen. Aangeefster kroop naar de bank toe en ging op het bankje zitten. Verdachte maakte zijn riem open en zei: ‘als jij goed naar mij luistert voor tien minuten dan kan ik jou laten gaan’. Aangeefster zei dat verdachte haar moest laten gaan, maar verdachte zei dat zij moest luisteren. Verdachte haalde zijn geslachtsdeel uit zijn kleding en zei: ‘doe het’. Aangeefster huilde, verdachte duwde met zijn hand op haar achterhoofd en deed zijn geslachtsdeel in haar mond. Verdachte zei: ‘als je stopt dan kan je misschien niet terug naar huis gaan. Goed doen gedurende tien minuten, dan kan je misschien naar huis’. Aangeefster merkte dat het bandje van haar beha was gebroken en zij legde de beha naast het bankje op de grond. Verdachte zei dat aangeefster het niet goed deed en zei: ‘als je het niet goed doet de komende tien minuten dan zal ik jou twee minuten neuken’. Aangeefster heeft verdachte toen gepijpt. Zij heeft tegen verdachte gezegd dat hij haar telefoon in haar tas moest doen, wat hij deed. Tijdens het pijpen heeft verdachte in de ontblote borsten van aangeefster geknepen. Daarna heeft verdachte de borsten van aangeefster gelikt. Aangeefster hoorde op enig moment dat verdachte zijn riem weer dichtdeed, en dat hij zei dat hij aangeefster zou laten gaan, maar dat zij zijn telefoonnummer moest verwijderen. Aangeefster pakte haar tas, liep hard weg en is in een meertje in het park gesprongen. Uiteindelijk is aangeefster met haar tas uit het water gekropen en heeft ze de politie gebeld.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen op essentiële onderdelen consistent en gedetailleerd zijn. Aangeefster heeft direct ter plaatse tegen de verbalisanten verklaard over de afspraak met verdachte en de seksuele handelingen. Deze verklaring heeft zij bij het informatief gesprek zeden en haar aangifte bevestigd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs zijn. Dat aangeefster haar eerste verklaring ter plaatse in haar latere verklaringen op onderdelen heeft aangevuld, doet niet af aan de betrouwbaarheid ervan.
Steunbewijs
De verklaring van aangeefster vindt op meerdere onderdelen steun in het overige bewijs.
Aantreffen beha
Aangeefster heeft verklaard dat haar beha stuk is gegaan toen zij met verdachte in het park was. De beugel van de beha zou eruit zijn gegaan. Ter plaatse is door verbalisanten onder andere een ijzeren beugel van een beha aangetroffen. [9]
Letsel
Tijdens het forensisch onderzoek aan het lichaam van aangeefster is een lichte ontvelling/verkleuring aan de linker voorzijde van de nek geconstateerd. [10] Dit is omschreven als een circa twee centimeter lange lijnvorming, een huidbeschadiging en oppervlakkige kraswond. [11] Aangeefster verklaarde op die plek pijn te hebben omdat verdachte haar keel heeft dichtgeknepen. [12]
Emotie en toestand aangeefster
De verbalisant die aangeefster telefonisch sprak toen zij om 19.48 uur naar de politiemeldkamer belde, verklaarde aan een collega van het operationeel centrum dat aangeefster volkomen overstuur was. [13] Uit het uitgeschreven telefoongesprek blijkt ook dat aangeefster hard huilde en (daardoor) niet altijd verstaanbaar was. [14] De verbalisanten die naar aanleiding van de melding ter plaatse kwamen in het Gaasperpark, verklaren dat aangeefster aan het huilen was, erg in paniek was en moeilijk uit haar woorden kwam. Ook verklaren de verbalisanten dat aangeefsters schoenen en kleding doorweekt waren en het water langs haar lichaam sijpelde. [15] Dit alles ondersteunt de verklaring van aangeefster dat zij angstig was en in het water is gesprongen. Het gegeven dat aangeefster op een winteravond in het water is gesprongen, vormt op zichzelf eveneens ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dat verdachte haar heeft aangevallen.
DNA
Van de rechterborst van aangeefster werd een bemonstering genomen. [16] Uit deze bemonstering [DNA-mengprofiel] is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen, waaruit een enkelvoudig DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid met een frequentie van één op één miljard. Dat wil zeggen dat van één miljard personen één persoon dit DNA-profiel heeft. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] komt overeen met dit profiel. [17] De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal op de rechterborst van aangeefster.
Verklaring verdachte
Verdachtes verklaring komt gedeeltelijk overeen met die van aangeefster. Hij verklaart dat aangeefster en hij elkaar rond 18.15 uur ontmoetten bij het metrostation Gaasperplas, dat zij zouden gaan eten bij een pop-up pannenkoekenrestaurant en dat ze eerst nog een wandeling maakten door het Gaasperpark. Volgens verdachte heeft aangeefster zelf voorgesteld om hem te pijpen en heeft zij dit ook (vrijwillig) gedaan. Verdachte heeft verklaard dat aangeefsters kleding niet uit is gegaan en dat hij aangeefsters borsten niet heeft aangeraakt. Aangeefster heeft verdachte gepijpt totdat verdachte zei dat ze moest stoppen. Toen zou aangeefster gepikeerd zijn geraakt en hebben geprobeerd verdachte onder druk te zetten om hem € 350,00 te laten betalen. Als verdachte niet zou betalen zou aangeefster zijn leven op zijn kop zetten.
Uit politieonderzoek is gebleken dat het pannenkoekenrestaurant waarover verdachte en aangeefster hebben verklaard, en waarvan verdachte via WhatsApp de locatie naar aangeefster heeft gestuurd, permanent gesloten was ten tijde van het incident. Verdachte heeft bij zijn verhoor verklaard dat hij een uur van tevoren het restaurant had gebeld en dat ze hadden gezegd dat er rond 18.30 uur of 18.45 uur een plekje was. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte op 9 maart 2024 geen in- of uitgaande telefoongesprekken heeft gehad. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het zijn intentie was om het pannenkoekenrestaurant te bellen, maar dat hij een chaotische week had gehad en niet zeker weet of hij daadwerkelijk gebeld heeft. Ook heeft hij verklaard dat, toen hij het restaurant had opgezocht op Google, vermeld stond dat het restaurant geopend was.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig is. Verdachte heeft zeer wisselend verklaard, onder meer over het bestaan van de reservering bij het pannenkoekenrestaurant. Zijn verklaring vindt bovendien geen steun in het dossier en wordt op onderdelen, onder meer door het DNA-bewijs, tegengesproken.
4.3.3
Verkrachting
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat aangeefster op 9 maart 2024 in het Gaasperpark te Amsterdam door verdachte is gedwongen tot orale seks. De dwang bestond onder meer uit het op aangeefster toegepaste geweld (het slaan en vasthouden van de hals), het dreigen aangeefster twee minuten te neuken en het afpakken van de telefoon van aangeefster. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 maart 2024 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten- het in de mond van die [aangeefster] brengen van zijn, verdachtes, penis,- het betasten en likken van de borsten en tepels van die [aangeefster] , en- het betasten van de bil van die [aangeefster] ,
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte- de telefoon van die [aangeefster] heeft afgepakt en heeft gezegd: “als je goed naar mij luistert gedurende een half uur geef ik het terug en kunnen we naar het pannenkoekenhuis” en “als jij mij verwondt dan zal ik jou verwonden”,- die [aangeefster] op haar hoofd heeft geslagen,- op de rug van die [aangeefster] is gaan liggen en haar met zijn arm om haar hals vast heeft gehouden,- de rok en legging van die [aangeefster] omlaag heeft getrokken,- tegen die [aangeefster] heeft gezegd: “als jij goed naar mij luistert voor tien minuten dan kan ik jou laten gaan”, waarna hij zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en tegen die [aangeefster] heeft gezegd “doe het”,- tegen het achterhoofd van die [aangeefster] heeft geduwd en zijn penis in haar mond heeft geduwd,- tegen die [aangeefster] heeft gezegd: “als je stopt dan kan je misschien niet terug naar huis gaan. Goed doen gedurende tien minuten, dan kan je misschien naar huis”, en “als je het niet goed doet de komende tien minuten dan zal ik jou twee minuten neuken”.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden en dat de bijzondere voorwaarde van het contactverbod dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf conform het voorarrest op te leggen en het bevel gevangenhouding op te heffen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om, indien de op te leggen gevangenisstraf de duur van het voorarrest overstijgt, dit gedeelte voorwaardelijk op te leggen. Hieraan kunnen de voorwaarden die door de reclassering worden geadviseerd opgelegd worden. De raadsvrouw heeft verzocht geen behandelverplichting op te leggen, omdat uit het Pro Justitia rapport van 8 juli 2024 blijkt dat zij geen noodzaak tot behandeling zien vanwege het ontbreken van een persoonlijkheidsstoornis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van aangeefster, waarbij hij geweld tegen haar heeft gebruikt. Verdachte is daarbij planmatig te werk gegaan. Hij heeft gelogen tegen aangeefster over de reservering die hij bij een pannenkoekenrestaurant zou hebben gemaakt. Hij heeft haar onder valse voorwendselen meegenomen het Gaasperpark in en heeft haar daar gedwongen hem te pijpen, terwijl het donker werd en er weinig mensen in de buurt waren. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster. Ook heeft verdachte met zijn handelen misbruik van het vertrouwen van aangeefster gemaakt. Aangeefster ondervindt tot op heden zware negatieve psychische gevolgen van de verkrachting, zoals zij in haar schriftelijke slachtofferverklaring treffend onder woorden heeft gebracht. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 mei 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 8 juli 2024 en het reclasseringsrapport van 25 juli 2024. Uit het Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte in de gesprekken een indruk heeft achtergelaten van iemand die zich sociaal wenselijk opstelt en wellicht aanwezige klachten niet wil laten blijken. Uit het testmateriaal leek naar voren te komen dat verdachte gevoeliger, kwetsbaarder en sociaal-emotioneel jonger is dan hij wil laten zien. Hij lijkt zich sterker en onaantastbaarder voor te doen dan hij daadwerkelijk is, en als hij problemen of moeilijkheden ervaart is hij geneigd deze te ontkennen of bagatelliseren. Copingvaardigheden lijken weinig aanwezig te zijn. Er is bij verdachte geen stoornis vastgesteld. De Pro Justitia rapporteur is van oordeel dat de indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht niet van toepassing zijn op verdachte. Ook de reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht, nu er geen zwaarwegende indicaties zijn voor toepassing van jeugdstrafrecht en er geen noodzaak lijkt te zijn tot pedagogische beïnvloeding. De reclassering rapporteert dat het verdachte lijkt te ontbreken aan probleembesef en zelfinzicht. De reclasseringswerker schrijft dat bij een eventuele behandeling aandacht zal zijn voor het versterken van cognitieve vaardigheden van verdachte, van probleembesef en zelfinzicht, hetgeen een beschermende factor ten aanzien van recidivegevaar kan vormen. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met aangeefster.
De rechtbank neemt de overwegingen en adviezen van de deskundigen met betrekking tot toepassing van het volwassenenstrafrecht over.
Als uitgangspunt voor de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze vermelden voor een verkrachting met geweld of een daarmee vergelijkbare mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank acht deze categorie van toepassing op de onderhavige zaak en neemt dit oriëntatiepunt daarom tot vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Hoewel de rechtbank geen redenen ziet om het adolescentenstrafrecht toe te passen, houdt zij bij de straftoemeting wel in matigende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op het blanco strafblad van verdachte en de inhoud van de persoonlijkheidsrapporten is er geen duidelijke aanleiding of achtergrond te ontdekken voor het handelen van verdachte. Dat vindt de rechtbank zorgelijk. Met oog op de omstandigheid dat de rechtbank weinig inzicht in de persoon van verdachte heeft verkregen en gelet op de ernst van het feit, acht de rechtbank het van belang dat verdachte een stok achter de deur heeft om hem ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Daarnaast acht de rechtbank het in het kader van het inperken van het recidiverisico van belang om aan dat voorwaardelijk strafdeel reclasseringstoezicht en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden – in het bijzonder de behandelverplichting – te verbinden. Gelet op het feit dat er nog weinig zicht is verkregen op wat er ten grondslag heeft gelegen aan het handelen van verdachte, zijn jonge leeftijd en het vastgestelde gebrek aan copingvaardigheden ziet de rechtbank aanleiding om aan langere proeftijd te verbinden aan de voorwaardelijke straf, namelijk een proeftijd van drie jaar. Zo kan er voldoende tijd genomen worden voor diagnostiek en behandeling van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met aangeefster. De rechtbank ziet geen aanleiding om het contactverbod op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten verkrachting. Gelet op de ernst van het feit, de planmatigheid waarmee verdachte te werk is gegaan en het gegeven dat er weinig inzicht in de persoon van verdachte is verkregen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Vordering
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 8.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding in zijn geheel wordt toegewezen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft – gelet op het vrijspraakverweer – primair verzocht om afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering af te wijzen vanwege het ontbreken van onderbouwende stukken die een rechtstreeks verband tussen de klachten en het feit. Uit de stukken blijkt immers dat aangeefster al langere tijd kampt met depressieve klachten. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering te matigen, gelet op de hoogte van de toegekende immateriële schadevergoeding in andere zaken.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Het geestelijke letsel dat aangeefster heeft opgelopen, blijkt uit de bij de vordering gevoegde brief van aangeefsters psycholoog van 9 oktober 2024.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 8.000,00 (achtduizend euro) en wijst zij de vordering in haar geheel toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (9 maart 2024).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangeefster] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 242
(oud)van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan een risicotaxatie, diagnostiek en het eventueel hieruit voortkomend behandelaanbod gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 8.000,00 (achtduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 8.000,00 (achtduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 9 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 75 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]
3.[...]
4.[...]
5.[...]
6.[...]
7.[...]
8.[...]
9.[...]
10.[...]
11.[...]
12.[...]
13.[...]
14.[...]
15.[...]
16.[...]
17.[...]