ECLI:NL:RBAMS:2024:8512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/13/756023 / FA RK 24-5852
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.M. Mellema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in echtscheidingsprocedure met Iraanse achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2024 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening met betrekking tot partneralimentatie. De vrouw, die de Iraanse nationaliteit heeft, verzocht de rechtbank om een voorlopige bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.500,- netto per maand van de man, die zowel de Iraanse als de Nederlandse nationaliteit bezit. De man verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de vrouw niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er al een echtscheiding was uitgesproken in Iran op 15 juni 2024, waarbij ook een beslissing was genomen over de alimentatie. De rechtbank oordeelde dat de echtscheidingsbeschikking nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek om voorlopige alimentatie. De rechtbank concludeerde dat de man in staat was om de verzochte bijdrage te betalen, ondanks zijn verweer dat zijn inkomen niet toereikend was. Uiteindelijk werd de man veroordeeld tot het betalen van € 3.015,- bruto per maand aan de vrouw, met ingang van 29 augustus 2024, en werd de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/756023 / FA RK 24-5852 (CM/SM)
Beschikking van 20 december 2024 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.G. Peters te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen, ingekomen op 29 augustus 2024;
- het verweerschrift van de man met bijlagen, ingekomen op 5 december 2024.
1.2.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling de rechtbank verzocht het verweerschrift met bijlagen van de man in zijn geheel buiten beschouwing te laten omdat deze te laat is ingediend.
1.3.
Op grond van artikel 282 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mag een verweerschrift met zelfstandige verzoeken ingediend worden tot aan de mondelinge behandeling. De rechter mag stukken alléén (gemotiveerd) weigeren als meenemen van deze stukken strijd met de goede procesorde oplevert. In deze zaak heeft de vrouw reeds op 30 augustus 2024 haar verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend. Vervolgens is de zaak op 15 oktober 2024 op zitting ingepland. Op verzoek van de man is deze mondelinge behandeling aangehouden. Op 21 augustus 2024 heeft de vrouw reeds verzocht om inkomensgegeven van de man, welk verzoek zij op 11 oktober 2024 heeft herhaald. Vervolgens heeft de man niet eerder dan de avond voorafgaande aan de mondelinge behandeling op 6 december 2024 enige financiële stukken overlegd, terwijl de man reeds geruime tijd over deze stukken beschikte. Een en ander acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal de financiële stukken van de man daarom buiten beschouwing laten. De overige stukken zal de rechtbank wel meenemen, nu de vrouw met de inhoud daarvan bekend was (althans hoorde te zijn), dan wel deze stukken niet eerder in het geding konden worden gebracht, dan wel kort en eenvoudig te doorgronden zijn.
1.4.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op
6 december 2024. Verschenen zijn:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten
- een tolk Farsi voor de vrouw, F. Abbaszadeh - Charandabi.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 27 april 2021 met elkaar gehuwd te Teheran, Iran.
2.2.
De man heeft eerder in Iran een echtscheidingsverzoek ingediend.
2.3.
Bij beschikking van 15 juni 2024 is de echtscheiding in Iran tussen partijen uitgesproken.
2.4.
De vrouw heeft de Iraanse nationaliteit en de man heeft de Iraanse en de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De vrouw verzoekt – na wijziging van haar verzoek – de rechtbank om, uitvoerbaar bij voorraad, als voorlopige voorziening te bepalen dat voor de duur van het geding:
- de man met ingang van datum indienen verzoekschrift aan de vrouw voorlopig € 1.500,- netto per maand, althans het bruto equivalent daarvan, als bijdrage in haar levensonderhoud zal betalen, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt de rechtbank:
- primair; de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek;
- subsidiair; het verzoek van de vrouw af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen;
- meer subsidiair; het verzochte bedrag te matigen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Gelet op het feit dat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlands
rechter op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening bevoegd kennis te nemen van het
verzoek van de vrouw met betrekking tot de partneralimentatie. Op grond van artikel 3 van het Haags
Protocol inzake het recht dat van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen 2007 is het Nederlands
recht van toepassing op dit verzoek.
Echtscheidingsprocedure in Iran
4.2.
De man stelt dat de familierechtbank van Teheran, Iran, op 15 juni 2024 de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en dat er in deze beschikking ook reeds een beslissing is genomen ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De man stelt dat de vrouw bekend is met de inhoud van deze beschikking. Voorts stelt de man dat hij op
20 november 2024 een afspraak had op het gemeentehuis van de Gemeente [woonplaats 1] om de Iraanse echtscheidingsakte te laten registeren in het systeem Basis Registratie Personen. De man heeft op
5 december 2024 een mail ontvangen van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats 1] waarin aan hem wordt medegedeeld dat de registratie van de echtscheiding van partijen in het systeem tot nog vier weken kan duren. Gelet op het voorgaande stelt de man dat de vrouw primair niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek, nu de echtscheiding reeds tussen partijen in uitgesproken in Iran en er in Iran ook reeds is beslist ten aanzien van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, stelt de man subsidiair dat het verzoek dient te worden afgewezen als zijnde onbewezen. In de Iraanse echtscheidingsbeschikking is er immers al een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vastgesteld, zodat de grondslag van de thans verzochte voorlopige voorziening ontbreekt.
4.3.
De vrouw stelt dat de reeds op 12 juni 2024 in Iran uitgesproken echtscheiding, (nog) niet is ingeschreven. Als de echtscheidingsbeschikking niet tijdig wordt ingeschreven, verliest deze beschikking haar kracht. In Iran kan alleen de man de echtscheiding laten inschrijven. De vrouw is hiertoe niet bevoegd. De vrouw wenst niet afhankelijk te zijn van de man. De vrouw stelt dan ook zekerheidshalve genoodzaakt te zijn in Nederland een echtscheidingsprocedure te starten. Gelet op het voorgaande stelt zij ontvankelijk te zijn in haar onderhavige verzoek om een voorlopige bijdrage in haar levensonderhoud te bepalen.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. In zaken van echtscheiding of scheiding van tafel en bed kan ieder der echtgenoten om voorlopige voorzieningen als bedoeld in de artikelen 822 en 823 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verzoeken. Een verzoek tot voorlopige voorzieningen kan worden gedaan tot het tijdstip waarop een zodanige voorziening, indien gegeven, ingevolge artikel 826 Rv haar kracht verliest. Volgens lid 1 van artikel 826 Rv verliezen de voorlopige voorzieningen hun kracht, zodra de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met als resultaat de echtscheiding (artikel 1:163 lid 1 van het Burgerlijke Wetboek (hierna: BW)) of zodra de mogelijkheid tot inschrijving is komen te vervallen, met als resultaat dat partijen gehuwd blijven (artikel 1:163 lid 3 BW). De voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822 Rv, eerste lid, onder e, behoudt haar kracht totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 1:156 BW, indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde is gegaan. Is geen verzoek als bedoeld in artikel 1:156 BW gedaan, dan geldt onverkort de hoofdregel en verliest de alimentatievoorziening ten behoeve van de andere partner haar kracht, zodra aan de scheidingsprocedure een einde is gekomen.
4.5.
Gelet op de stelling van partijen en de thans aan de rechtbank overgelegde stukken concludeert de rechtbank dat de echtscheidingsbeschikking nog niet is ingeschreven in Iran en/of Nederland en dat de vrouw geen verzoek tot partneralimentatie heeft ingediend in de echtscheidingsprocedure in Iran. Dit betekent dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek aan de rechtbank om een voorlopige partneralimentatie vast te stellen. Ook in het geval dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:163 lid 3 BW kan worden verzocht om een voorlopige voorziening mits de vrouw tijdig (opnieuw) een echtscheidingsverzoek indient.
Inhoudelijke beoordeling
4.6.
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een door de man te betalen partneralimentatie. Zij schat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen (hierna: NBGI) ten tijde van hun huwelijk op
€ 8.500,-- per maand en stelt haar huwelijksgerelateerde behoefte op basis van de Hofnorm vast op
€ 5.100,-- netto per maand. Zij heeft zelf een inkomen van € 2.500,-- netto per maand. Haar aanvullende behoefte is dan ook € 2.600,-- netto per maand, zijnde € 4.000,-- bruto per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar eerdere verzoek gewijzigd en thans verzoekt zij aan de rechtbank een door de man te betalen bijdrage vast te stellen van € 1.500,-- netto per maand.
4.7.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, stelt de man dat het verzoek dient te worden afgewezen als zijnde onbewezen. De man is voor zijn inkomen afhankelijk van zijn werkzaamheden als taxichauffeur. De man heeft een gemiddelde omzet van
€ 6.357,-- per maand. Hier dienen de bedrijfskosten nog op in mindering te worden gebracht. Gelet op vorenstaande stelt de man dat zijn netto-inkomen rond het minimumloon ligt, althans dat zijn inkomen het inkomen van de vrouw van € 2.500,-- netto per maand in ieder geval niet noemenswaardig overstijgt. Derhalve stelt de man niet gehouden te zijn om een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te betalen. De behoefte van de vrouw bedraagt volgens de man om die reden ook niet meer dan € 3.000,-- per maand (€ 2.500,-- + € 2.500,-- = € 5.000,-- x 60%). De man stelt dat hij een draagkrachtloos inkomen heeft van € 2.020,-- (0,3 x € 2.500,-- + € 1.270,--). Zijn draagkrachtruimte bedraagt daarmee slechts € 480,--. Hiervan is maximaal € 288,-- (60%) netto beschikbaar voor partneralimentatie. Indien de man een dergelijk bedrag aan de vrouw betaalt, komt de vrouw echter in een betere financiële positie dan de man. Indien een jusvergelijking wordt gemaakt is volgens de man (nagenoeg) geen ruimte voor een bijdrage.
4.8.
Partijen zijn het er over eens dat de vrouw een eigen inkomen heeft van € 2.781,-- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en minus de door de vrouw verschuldigde pensioenpremie.
4.9.
De man heeft nagelaten inzage te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie (de door de rechtbank buiten beschouwing gelaten aangiftes omzetbelasting, zouden daartoe ook overigens ontoereikend zijn). Zodat de man daarmee de door de vrouw gestelde behoefte en draagkracht van de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man instaat is de door de vrouw verzochte onderhoudsbijdrage aan haar te voldoen.
4.10.
Nu de vrouw een netto bijdrage heeft verzocht van € 1.500,-- per maand, zal de rechtbank dit bedrag bruteren. Bruto bedraagt de door de vrouw verzocht bijdrage dan € 3.015,-- per maand.
4.11.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de bijdrage, zal de rechtbank de door de man te betalen bijdrage laten ingaan met ingang van
29 augustus 2024.
4.12.
Mitsdien zal worden beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man met ingang van 29 augustus 2024 € 3.015,-- bruto per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Mellema, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op 20 december 2024.